Een werknemer start op 27 oktober 2020 bij werkgever X. Op 15 november wordt de onderneming overgenomen door werkgever Y. De dienstbetrekking met de werknemer loopt door bij werkgever Y. De werknemer neemt ontslag op 31 december 2020. De dienstbetrekking eindigt na de periode van 2 maanden, dus u hoeft de lage WW-premie niet te herzien.
Een werknemer heeft een tijdelijk contract van 1 december 2020 tot en met 31 december 2020. Hij krijgt een vast contract vanaf 1 januari 2021. De werknemer neemt ontslag op 4 februari 2021. Dit is na de periode van 2 maanden. U hoeft de lage WW-premie niet te herzien.
U leest meer in de handreiking ‘Herzien WW-premie bij einde dienstbetrekking binnen 2 maanden’.
Geen herziening naar hoge WW-premie in 2021
Handreiking geboorteverlof partner en WW-premie
Let op 1 april: voorkom toepassing hoge WW-premie
Lage WW-premie ook bij digitale arbeidsovereenkomst
Herzien WW-premie als dienstbetrekking binnen 2 maanden eindigt
Herzien lage WW-premie in de loonaangifte
U kunt het filmpje ook bekijken op YouTube.
Op belastingdienst.nl staat ook een link naar de animatie. U vindt deze link op de themapagina ‘Personeel en loon’ onder het kopje ‘Premiedifferentiatie: lage en hoge WW-premie’.
Handreiking voorwaarden lage WW-premieHandreiking lage WW- premie jonger dan 21 jaar
Geen herziening naar hoge WW-premie in 2021
Kennisdocument premiedifferentiatie WW-Versie 1.4
Handreiking geboorteverlof partner en WW-premie
Afgelopen dinsdag werd dat in de ‘Kamerbrief over aanvullingen op steun- en herstelpakket‘ gepubliceerd.
Sinds 1 januari jl. betalen werkgevers, als gevolg van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB), een lage WW-premie voor vaste contracten en een hoge WW-premie voor flexibele contracten. Op grond van de WAB is in het Besluit Wfsv ook geregeld dat werkgevers met terugwerkende kracht de hoge WW-premie moeten afdragen voor vaste werknemers die in een kalenderjaar meer dan 30% hebben overgewerkt. Deze bepaling kan onbedoelde effecten hebben in sectoren waar door het coronavirus veel extra overwerk nodig is, zoals de zorg. Om deze onbedoelde effecten weg te nemen, is de zogenaamde 30% herzieningssituatie in 2020 opgeschort. Ook in 2021 zal in bepaalde sectoren nog veel overwerk nodig zijn als gevolg van corona. De 30% herzieningssituatie zal daarom tevens in 2021 worden opgeschort. De minister van SZW zal deze aanpassing zo spoedig mogelijk uitwerken.
Sinds 1 januari 2020 betaalt u als gevolg van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB), een lage WW-premie voor schriftelijk overeengekomen arbeidscontracten met een vaste arbeidsomvang én een hoge WW-premie voor flexibele arbeidscontracten. Werken uw werknemers meer dan 30% over op jaarbasis? Dan moet u de eerder toegepaste lage WW-premie voor parttime werknemers (minder dan 35 uur per week) met terugwerkende kracht corrigeren naar de hoge WW-premie. In bepaalde sectoren, zoals de zorg, waar door het coronavirus veel extra overwerk nodig is leidt dit tot onbedoelde effecten. Daarom besloot het kabinet de correctieverplichting in 2020 tijdelijk te laten vervallen.
Het zag er naar uit dat de correctieverplichting vanaf 1 januari 2021 weer in werking zou treden. Door de aanhoudende coronacrisis komt het kabinet terug op dit besluit. Ook in 2021 zal dus géén correctieverplichting gelden. Het kabinet verwacht namelijk dat ook volgend jaar nog veel overwerk nodig zal zijn. Dit is een extra maatregel naast andere aanvullingen die het kabinet heeft gedaan op de het derde steunpakket. Het is nog niet bekend of het gaat om een generieke uitzondering voor álle werkgevers, zoals in 2020. Mogelijk beperkt het kabinet het dit keer tot bepaalde sectoren, zoals de zorg. Het kabinet moet de maatregel nog verder uitwerken.
Wijziging van de WW-premiesystematiek 2020
Hoe geeft u tijdelijke uitbreiding aantal uren aan?
Generieke uitzondering 30%-herzieningssituatie in 2020
WAB: Verschil tussen herzien en foutherstel
Deze handreiking geldt voor de situatie dat de werknemer in dienstbetrekking is bij de werkgever.
Een werkgever en werknemer kunnen afspreken dat de werknemer de uitkering van UWV via de werkgever ontvangt. De werknemer moet UWV daarvoor machtigen.
UWV kan die uitkering aan de werkgever betalen in de vorm van een werkgeversbetaling of instantiebetaling.
De instantiebetaling gebruikt u voor de situatie waarin de werknemer geen loon uit tegenwoordige dienstbetrekking meer van u krijgt, maar u hem nog wel een aanvulling op zijn uitkering betaalt.
Deze handreiking gaat over de werkgeversbetaling. De werkgeversbetaling geldt voor de situatie dat de werkgever de uitkering doorbetaalt en de werknemer nog loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van dezelfde werkgever krijgt.
Bij een werkgeversbetaling betaalt UWV aan de werkgever, behalve de uitkering, ook de premies werknemersverzekeringen en de werkgeversheffing Zvw over de uitkering.
Voor de berekening van de loonheffingen telt u de uitkering van UWV, het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en een eventuele aanvulling op de uitkering bij elkaar op. Dit zijn de samenvoegingsregels. Op het totaal past u de witte tabel toe. Ook berekent u over het totaal de premies werknemersverzekeringen.
Voor een werkgeversbetaling geldt altijd de lage WW-premie.
Voor een eventuele aanvulling op de uitkering gebruikt u dezelfde WW-premie als voor het reguliere loon.
In 2020 en 2021 kunt u kiezen hoe u een werkgeversbetaling in de aangifte verwerkt:
Onderstaande informatie is van toepassing als u de werkgeversbetaling aangeeft in een aparte inkomstenverhouding.
Code soort inkomstenverhouding
U gebruikt de Code soort inkomstenverhouding die bij de werkgeversbetaling hoort:
Tabel code soort inkomstenverhouding bij een soort uitkering
Contractloon, contracturen en contractindicaties
U vult deze rubrieken bij deze inkomstenverhouding niet in.
WW-premie
U geeft de lage WW-premie aan.
Verloonde uren
De hoogte van de verloonde uren die u invult in de aparte inkomstenverhouding, hangt af van de soort uitkering die de werkgever doorbetaalt.
Tabel verloonde uren bij een soort uitkering
Onderstaande informatie is van toepassing als u de werkgeversbetaling aangeeft in dezelfde inkomstenverhouding als het loon.
Code soort inkomstenverhouding
U gebruikt de Code soort inkomstenverhouding die geldt voor het reguliere loon.
Contractloon, contracturen en contractindicaties
U vermeldt het contractloon, de contracturen en de contractindicaties die gelden voor het reguliere loon.
WW-premie
Gebruikt u voor het reguliere loon de hoge WW-premie en geeft u de werkgeversbetaling aan in dezelfde inkomstenverhouding als het reguliere loon? Dan vult u de WW-premie als volgt in:
Aandachtspunt bij LIV, Jeugd-LIV en sommige loonkostenvoordelen
Een uitkering uit de werknemersverzekeringen telt niet mee als jaarloon voor de bepaling van het (jeugd-)LIV en sommige loonkostenvoordelen. Als u de werkgeversbetaling en het reguliere loon opgeeft in één inkomstenverhouding, kan UWV de werkgeversbetaling toch bij het jaarloon tellen. Hierdoor wordt het jaarloon hoger en stelt UWV het (jeugd-)LIV of het loonkostenvoordeel misschien verkeerd vast.
Verloonde uren
Tabel verloonde uren bij een soort uitkering
U verwerkt de werkgeversbetaling in de aangifte over het tijdvak waarin de werkgever de uitkering doorbetaalt. Wanneer de werkgever de uitkering van UWV ontvangt, is niet van belang.
Soms betaalt de werkgever een aanvulling op de uitkering uit werknemersverzekeringen. Deze aanvulling vermeldt u in de inkomstenverhouding die u gebruikt voor het reguliere loon.
U geeft het bedrag van de aanvulling aan in de rubriek ‘Verstrekte aanvulling op uitkering werknemersverzekering‘.
Een werknemer heeft een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die geen oproepovereenkomst is. Het maandloon is € 1000. Daarnaast ontvangt de werknemer van de werkgever een WIA-uitkering van € 500 (werkgeversbetaling). Ook ontvangt de werknemer een aanvulling van € 100.
Voor het reguliere loon en de aanvulling geldt de hoge WW-premie. Voor de werkgeversbetaling geldt de lage WW-premie.
U gebruikt 2 inkomstenverhoudingen.
Tabel inkomstenverhouding 1 (regulier loon en aanvulling)
Tabel inkomstenverhouding 2 (uitkering)
U gebruikt 1 inkomstenverhouding.
Tabel inkomstenverhouding
Paragraaf 7.6.2 Handboek Loonheffingen
Gegevensspecificaties aangifte loonheffingen 2020
Kennisdocument premiedifferentiatie WW
Memo verloonde uren
artikel 33 lid 2, letter a Wet loonbelasting
artikel 9.1 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011
artikel 9.4 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011
De artikelen 3, 4 en 5 van de Wet op de loonbelasting 1964 bestempelen een aantal bijzondere arbeidsverhoudingen tot dienstbetrekking. Deze ‘arbeidsverhoudingen’ worden doorgaans ‘fictieve dienstbetrekkingen’ genoemd.
Let op: pas als vastgesteld is dat er geen sprake is van een ‘gewone’ privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst komt men toe aan de vraag of er dan misschien wel sprake zou kunnen zijn van een fictieve dienstbetrekking.
Van de volgende personen wordt de arbeidsverhouding als een fictieve dienstbetrekking aangemerkt:
Deze lijst is niet uitputtend: niet alle situaties waarin sprake is van een fictieve dienstbetrekking zijn genoemd.
Een aantal van de genoemde fictieve dienstbetrekkingen zullen we nader bespreken. Dit zijn de situaties waarover we in de praktijk de meeste vragen krijgen.
Het kind van 15 jaar of ouder dat werkzaam is in de onderneming van zijn ouders wordt geacht (fictief) in dienst te zijn bij die onderneming, tenzij de onderneming deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met het kind waaruit het kind zelf winst uit onderneming geniet. Meewerkende kinderen in fictief dienstverband zijn niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen, ze vallen wel onder de Zorgverzekeringswet.
Let op: als het kind onder dezelfde voorwaarden in het bedrijf van de ouders werkt als het gewone bedrijfspersoneel, dan is er sprake van een gewone dienstbetrekking, waarvoor de normale regels gelden. Het kind is dan ook verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
Indien het kind dat fictief in dienst geacht wordt te zijn nog tot het huishouden behoort van de ouders, dan kan op verzoek een vereenvoudigde regeling voor de loonheffingen worden toegepast. Hierbij behoeft slechts één keer per jaar aangifte voor de loonheffingen gedaan te worden, waarbij de berekening van de inhoudingen op eenvoudiger wijze plaats vindt.
Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van degene die persoonlijke arbeid verricht op doorgaans tenminste 2 dagen per week tegen een bruto-inkomen dat doorgaans over een week ten minste tweevijfde zal bedragen van het wettelijk minimum(jeugd)loon. Hoeveel uur per dag wordt gewerkt is niet relevant.
‘Normaliter’ duidt op een regelmatig patroon. Aan de hand van het te verwachten werkpatroon moet worden nagegaan of er doorgaans op 2 dagen per week wordt gewerkt. Wordt bij uitzondering wel eens niet of slechts één dag gewerkt, dan is nog wel sprake van ‘normaliter’ dus van een fictief dienstverband. Omgekeerd geldt ook dat iemand die doorgaans op slechts 1 dag per week werkzaam is en in bijzondere gevallen twee- of driemaal in een week werkt, niet opeens in fictieve dienstbetrekking is.
In de volgende gevallen is geen sprake van een fictieve dienstbetrekking als gelijkgestelde:
Thuiswerkers die persoonlijke arbeid verrichten tegen een bruto-inkomen dat doorgaans over een maand ten minste tweevijfde van het minimum(jeugd)loon bedraagt, zijn in fictieve dienstbetrekking. Onder het begrip thuiswerkers vallen niet alleen personen die in hun eigen huis werkzaam zijn, maar ook personen die hun werk niet in een bedrijf verrichten, maar op een door hen zelf te kiezen plaats. Als de thuiswerker zich laat bijstaan door één of twee hulpen, dan zijn deze ook in fictieve dienstbetrekking.
Uitzonderingen op de fictieve dienstbetrekking van thuiswerkers:
Leerlingen en stagiairs die werkzaam zijn om vakbekwaamheid te verwerven (en die niet uitsluitend onderricht genieten) zijn voor de loonheffingen in beginsel in fictieve dienstbetrekking. Dit geldt voor leerlingen van scholen die een praktijk- of stagejaar vervullen, voor toekomstige werknemers die een periode als leerling meemaken en voor mensen die een (om)scholingscursus volgen bij een centrum voor vakopleiding van volwassenen.
Het voordeel dat de leerling geniet doordat hij gratis onderwijs krijgt, behoort niet tot het belaste loon. Een eventuele stagevergoeding (niet zijnde een onkostenvergoeding) vormt wel belast loon, evenals eventueel loon in natura.
Leerlingen en stagiairs die naast het onderricht ook een beloning ontvangen vallen onder de inhouding van loonbelasting, de premie voor de Zorgverzekeringswet en de werknemersverzekeringen met uitzondering van de WW en de WAO/WIA. Voor de WW moet er namelijk sprake zijn van productieve arbeid en normaal loon. Voor het risico van arbeidsongeschiktheid vallen ze onder de WAJONG.
Als een arbeidsverhouding geen ‘normale’ dienstbetrekking is en tevens geen fictieve, dan kan op gezamenlijk verzoek van de ‘pseudo-werknemer’ en de opdrachtgever de arbeidsverhouding toch als dienstbetrekking worden aangemerkt. De arbeid mag niet worden verricht in de uitoefening van een bedrijf of beroep.
De opting-in regeling geldt alleen voor de loonbelasting en de premie voor de Zorgverzekeringswet.
Er kunnen verschillende overwegingen zijn om een arbeidsverhouding vrijwillig als dienstbetrekking aan te merken. Zo kan het prettig zijn als op de beloning reeds de verschuldigde (loon)belasting is ingehouden, zodat dat niet meer via de aanslagregeling behoeft te gebeuren. Ook kan het gaan om de mogelijkheid te hebben gebruik te maken van de faciliteiten die de loonbelasting kent, waarbij gedacht kan worden aan het kunnen toekennen van vrije vergoedingen en verstrekkingen of het onbelast kunnen opbouwen van pensioen.
Heeft u nog vragen of opmerkingen over de fictieve dienstbetrekking neem gerust contact op.
Einde aan “slapend dienstverband”!
Meewerkende kinderen in de loonaangifte
Aanvragen doelgroepverklaring bij indiensttreding vóór 1 oktober