In de gedifferentieerde premie Whk en het eigenrisiscodragerschap WGA gelden vanaf 1 januari 2017 aantal veranderingen. Uw assurantietussenpersoon of verzekeringsmaatschappij heeft u hierover geïnformeerd.
Vanaf 1 januari 2017 is het onderscheid tussen de premiecomponenten WGA-vast en – flex vervallen in de gedifferentieerde premie Whk. Dat betekent dat de verschillende premiecomponenten voor WGA-vast en -flex gecombineerd worden tot 1 gedifferentieerde premiecomponent WGA voor de totale WGA-lasten.
Tot vorig jaar kon u alleen eigenrisicodrager zijn voor de WGA-vast. Het eigenrisicodragen is met ingang van 2017 uitgebreid met WGA-flex. Eigenrisicodragen voor de WGA kan alleen voor WGA-vast en -flex samen. U moest voor 2017 beslissen of u zich voor de totale WGA-lasten (vast en flex samen)
publiek wilt verzekeren bij Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) of dat u hiervoor eigenrisicodrager wordt.
Was u in 2016 al eigenrisicodrager voor WGA-vast en wilt u vanaf 2017 voor de totale WGA-lasten eigenrisicodrager worden? Dan moest u opnieuw een garantieverklaring indienen bij de Belastingdienst. Deze geldt dan zowel voor werknemers met een vast dienstverband als voor flexwerkers. Deze garantieverklaring moest uiterlijk 31 december 2016 bij de belastingdienst binnen zijn.
Wilde u de garantieverklaring niet uitbreiden of heeft u de nieuwe modelgarantieverklaring niet voor 31 december 2016 ingediend bij de Belastingdienst? Dan vervalt uw eigenrisicodragerschap vanaf 1 januari 2017. Afhankelijk van uw situatie zult u dan in de maand januari of februari 2017 een nieuwe beschikking gedifferentieerde premie Whk ontvangen.
Wij verzoeken de (nieuwe) beschikking gedifferentieerde premie WHK per direct naar ons door te sturen!
Bij de werknemersgegevens in de aangifte loonheffingen vult u het loon in waarover u de loonheffingen hebt berekend. Daarnaast vermeldt u de volgende gegevens:
Het kan zijn dat de werkgever een auto aan de werknemer ter beschikking heeft gesteld, maar geen privégebruik auto bij zijn loon telt. In dit geval moet u in de aangifte loonheffingen één van de volgende codes vermelden:
De werkgever heeft (collectieve) afspraken gemaakt met de Belastingdienst (zie paragraaf 21.3.15 Handboek Loonheffingen). Deze code moet u ook aangeven als de werkgever het privégebruik van een bestelauto heeft verboden.
De werknemer heeft een ‘Verklaring geen privégebruik auto’ van de Belastingdienst (zie paragraaf 21.3.17 Handboek Loonheffingen).
Deze code gebruikt u als code 1 en code 2 niet van toepassing zijn. Verder gebruikt u deze code voor een bestelauto die (bijna) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen (zie paragraaf 21.4.4 Handboek Loonheffingen), of voor een bestelauto die de werknemer buiten werktijd niet kan gebruiken (zie paragraaf 21.4.3 Handboek Loonheffingen).
U past voor de werknemer eindheffing toe als hij en andere werknemers de bestelauto doorlopend afwisselend gebruiken (zie paragrafen 21.4.7 en 24.6 Handboek Loonheffingen).
Deze code mag u alleen gebruiken voor auto’s met een CO2 – uitstoot van maximaal 50 gram per kilometer waarvan de datum 1e tenaamstelling ligt vóór 1 januari 2014. U vermeldt deze code niet als u toch moet bijtellen in verband met excessief privégebruik van de auto (zie paragraaf 21.3.5 Handboek Loonheffingen).
De werknemer heeft een verklaring van de Belastingdienst dat hij de bestelauto alleen maar zakelijk gebruikt (zie paragraaf 21.4.9 Handboek Loonheffingen).
Wat zijn in beide gevallen de gevolgen voor de bijtelling?
Er zijn (tijdelijk) gelijktijdig 2 auto’s aan de werknemer ter beschikking gesteld: 1 auto gedurende het gehele jaar en 1 auto alleen gedurende de vakantieperiode.
Voor de vaste auto die ter beschikking is gesteld, is het gehele jaar de het autokostenforfait volgens artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting van toepassing. Deze bijtelling kan achterwege blijven als het bewijs geleverd kan worden dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
Voor de vakantie auto is het autokostenforfait niet van toepassing. De auto wordt uitsluitend voor privédoeleinden ter beschikking gesteld. Het privégebruik wordt belast tegen de factuurwaarde of de waarde in het economisch verkeer. Zie paragraaf 4.5 Handboek Loonheffingen.
Er zijn volgtijdelijk 2 auto’s aan de werknemer ter beschikking gesteld: een auto gedurende het gehele jaar met uitzondering van de vakantieperiode en een andere auto alleen gedurende de vakantieperiode.
Als op kalenderjaarbasis in totaal meer dan 500 kilometer privé gereden is, moet u voor beide auto’s privégebruik berekenen en bijtellen. Dit geldt ook voor de auto waarmee niet privé is gereden. De bijtelling wordt toegepast op de vaste auto én op de vakantieauto gedurende de periode dat deze auto’s aan de werknemer ter beschikking staan. U moet het privégebruik voor elke auto naar tijdsgelang berekenen.
Het moet aantoonbaar zijn dat de vaste auto niet meer ter beschikking staat aan de werknemer tijdens de vakantieperiode. Hierbij zijn de feiten beslissend.
Meer informatie vindt u in paragraaf 21.3.12 en 21.3.13 Handboek Loonheffingen.
Als een werkgever naast de 30%-regeling nog een vergoeding of verstrekking geeft voor de werkelijke ET-kosten, dan wordt deze vergoeding of verstrekking als loon bij de werknemer belast. De werkgever kan deze vergoeding of verstrekking ook aanwijzen als eindheffingsloon. De vergoeding of verstrekking gaat dan ten koste van de vrije ruimte. Er moet dan wel aan de gebruikelijkheidstoets zijn voldaan.
Als een werkgever naast de 30%-regeling bepaalde werkelijke kosten vergoedt of verstrekt, moet u nagaan of dit ziet op ET-kosten. ET-kosten zijn extra kosten die worden gemaakt omdat de werknemer verblijft buiten het land van herkomst. In paragraaf 17.4.3 van het Handboek Loonheffingen en in het besluit van 11 februari 2004, nr. 2003/641M staat welke kosten dit onder meer zijn. Als de vergoeding of verstrekking ziet op ET-kosten kan dit dus niet onbelast plaatsvinden naast de 30%-regeling.
Als de werkelijke ET-kosten hoger zijn dan de 30%-vergoeding, mag de werkgever er ook voor kiezen om – in plaats van de 30%-regeling- de werkelijke kosten onbelast te vergoeden De werkgever moet deze kosten dan wel aannemelijk maken.
Als u twijfelt of een vergoeding of verstrekking ziet op ET-kosten, kunt u dit schriftelijk voorleggen aan de Belastingdienst voor een standpuntbepaling.