In deze handreiking komen de volgende onderwerpen aan bod:
Iemand is een vrijwilliger als hij voldoet aan de volgende voorwaarden:
Een belangrijk kenmerk van vrijwilligerswerk is dat de vergoeding niet in verhouding staat tot het tijdsbeslag en de aard van het werk.
De vrijwilligersvergoeding mag niet hoger zijn dan:
Betaalt u een vergoeding per uur, dan geldt hiervoor een maximum uurloon van € 5,00. Voor een vrijwilliger jonger dan 21 jaar geldt een maximum van € 2,75 per uur. U hoeft geen urenadministratie bij te houden. Als u per activiteit betaalt, moet u de vergoeding omrekenen naar een vergoeding per uur.
Is de vergoeding hoger dan de maximumbedragen, dan is het afhankelijk van de situatie of u loonheffingen verschuldigd bent.
Ontvangt de vrijwilliger alleen een vergoeding voor de werkelijk gemaakte kosten, dan is er geen sprake van een voordeel. U hoeft dan geen loonheffingen af te dragen.
Ontvangt de vrijwilliger naast de kostenvergoeding andere vergoedingen of verstrekkingen, dan moet u beoordelen of sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking. Als dit het geval is, bent u loonheffingen verschuldigd.
U kunt de vrijwilligersvergoeding het beste uitbetalen in het jaar waarin de vrijwilligerswerkzaamheden zijn verricht. De vrijwilligersvergoeding kan belast zijn als het totaal van de uitbetaalde vergoedingen in een jaar hoger is dan € 1.700 per jaar en € 170 per maand. Ook als deze vergoedingen betrekking hebben op verschillende jaren.
Paragraaf 16.20 Handboek Loonheffingen
Werken als vrijwilliger
Vrijwilligers bij een sportvereniging
Klik pdf,
Nieuwsbrief Loonheffingen 2020
U vindt de 2e Nieuwsbrief Loonheffingen 2020 op belastingdienst.nl.
30%-regeling 2020
Codes werknemersgegevens 2020
Gegevensspecificaties aangifte loonheffingen 2020
Verhoging gebruikelijk loon 2020
Overzichtsartikel WAB
Het tweeschijvenstelsel wordt versneld ingevoerd. De wijziging die voor 1 januari 2021 was beoogd, wordt nu per 1 januari 2020 gerealiseerd. Het toptarief bedraagt in 2019 51,75% en wordt met ingang van 1 januari 2020 verlaagd naar 49,50%.
De tarieven voor werknemers geboren op of na 1 januari 1946 zullen op 1 januari 2020 als volgt zijn:
Bij een belastbaar loon van meer dan | Maar niet meer dan | Belastingtarief | Premies volksverzekeringen | Gecombineerd tarief |
€ 34.712 | 9,70% | 27,65% | 37,35% | |
€ 34.712 | € 68.507 | 37,35% | – | 37,35% |
€ 68.507 | – | 49,50% | – | 49,50% |
De maximale algemene heffingskorting wordt ten opzichte van 2019 met € 194 verhoogd. Rekening houdend met de indexering is de maximale algemene heffingskorting per 1 januari 2020 dan € 2.711. De hoogte van de algemene heffingskorting is afhankelijk van het inkomen. Hoe hoger het inkomen, hoe lager de algemene heffingskorting. Bij een inkomen van € 68.507 en hoger is de algemene heffingskorting nihil.
De maximale arbeidskorting per 1 januari 2020 is € 3.819. De hoogte van de arbeidskorting is afhankelijk van het inkomen. Tot een arbeidsinkomen van € 34.989 loopt de arbeidskorting op naarmate het inkomen hoger is. Vanaf een arbeidsinkomen van € 34.989 bouwt de arbeidskorting af. Bij een arbeidsinkomen van € 98.639 en hoger is de arbeidskorting nihil.
De inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd door de werkgever zal met ingang van 1 januari 2020 worden verlaagd van 6,95% naar 6,70%. Het maximale premie-inkomen voor de Zorgverzekeringswet bedraagt per 1 januari 2020 € 57.214.
De werkkostenregeling (WKR) is een regeling in de loonbelasting voor de behandeling van vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen die door de werkgever aan de werknemer worden gedaan in het kader van de dienstbetrekking.
Op dit moment is de vrije ruimte 1,2% van de fiscale loonsom (kolom 14-loon) van een werkgever. Het percentage van de vrije ruimte in de WKR gaat omhoog naar 1,7% voor de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom plus 1,2% van het restant van de fiscale loonsom. Als de concernregeling wordt toegepast, kan niet voor elke inhoudingsplichtige gebruik worden gemaakt van het verhoogde percentage van 1,7%. De vrije ruimte wordt in dat geval namelijk berekend op basis van de fiscale loonsom van alle concernvennootschappen samen en dan geldt het percentage van 1,7% slechts over de eerste € 400.000.
Er komt een gerichte vrijstelling voor de kosten van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) of een daarmee vergelijkbare buitenlandse verklaring.
Werkgevers krijgen meer tijd om de verschuldigde eindheffing in verband met overschrijding van de vrije ruimte vast te stellen, aan te geven en af te dragen. Op dit moment moet de zogenoemde eindafrekening uiterlijk worden gedaan met de aangifte loonheffingen over het eerste tijdvak van het volgende kalenderjaar. Het wordt mogelijk om de eindafrekening uiterlijk te doen met de aangifte loonheffingen over het tweede tijdvak van het volgende kalenderjaar. Voor de werkgevers die een maandaangifte doen betekent deze verlenging dat de eindheffing kan worden meegenomen bij de aangifte over februari, die in maart moet worden gedaan en betaald.
Als hoofdregel geldt dat loon in natura wordt gewaardeerd op de factuurwaarde inclusief btw. Als de factuur ontbreekt, is de waarde economisch verkeer doorslaggevend. In het geval van verstrekkingen van branche-eigen producten van de werkgever of een daarmee verbonden vennootschap geldt een uitzondering. Het branche-eigen product wordt nu nog gewaardeerd op het bedrag dat aan een derde in rekening zou worden gebracht. Dit wordt aangepast. Het branche-eigen product wordt voortaan gewaardeerd op de waarde economisch verkeer. Meestal is dit de consumentenprijs.
Geldboeten die de werkgever voor zijn werknemer betaalt of vergoedt, kunnen op basis van de wet in beginsel niet worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel en moeten dus worden belast op de salarisstrook. Dit gaat ook gelden voor bestuurlijke (buitenlandse) dwangsommen en geldsommen in het kader van strafbeschikkingen of daarmee vergelijkbare buitenlandse wijze van bestraffing.
Over vergoedingen en verstrekkingen van in totaal maximaal € 170 per maand en € 1.700 per kalenderjaar die worden ontvangen door personen die als vrijwilliger werkzaam zijn, worden geen loonheffingen ingehouden en afgedragen. De genoemde bedragen worden vanaf 1 januari 2020 jaarlijks geïndexeerd. De indexatie wordt voor het jaarbedrag afgerond op een veelvoud van € 100. Door de afronding zullen de bedragen niet elk jaar stijgen. Het maandbedrag wordt vervolgens berekend door het jaarbedrag door tien te delen.
Er wordt een keuzeregeling ingevoerd op grond waarvan kan worden gekozen om berichten van de Belastingdienst elektronisch of per post toegezonden te krijgen. Het keuzerecht kan feitelijk pas worden ingevoerd op het moment dat de Belastingdienst een keuzeregistratie- en verwerkingsvoorziening operationeel heeft en voldoende berichtenstromen zijn gedigitaliseerd. De inwerkingtreding zal per Koninklijk Besluit plaatsvinden.
Uit de evaluatie Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk is naar voren gekomen dat de huidige systematiek van de aanvraag S&O-verklaring onvoldoende aansluit bij de manier van werken van de gebruikers. Naar aanleiding van de evaluatie is voorgesteld om het aantal momenten waarop de S&O-verklaring kan worden aangevraagd uit te breiden van drie naar vier per jaar.
Nu dient de aanvraag ten minste een maand voorafgaand aan de periode te worden aangevraagd. Op basis van het wetsvoorstel wordt het uiterste moment van het indienen van een aanvraag gesteld op de dag voorafgaand aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. Voor aanvragen voor een periode die ingaat op 1 januari van een kalenderjaar wordt voorgesteld de uiterste indieningsdatum te stellen op 20 december van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
Tot slot worden in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen regels opgenomen op grond waarvan in bepaalde gevallen de termijnoverschrijding voor indiening van een S&O-verklaring verschoonbaar is. Dit is een codificering van de uitvoeringspraktijk.
Als een in het buitenland gevestigde werkgever een vaste inrichting in Nederland heeft, wordt deze buitenlandse werkgever aangemerkt als inhoudingsplichtige voor de loonbelasting. Voor de invulling van de definitie van de begrippen ‘vaste inrichting’ en ‘vaste vertegenwoordiger’ in de loonbelasting wordt aangesloten bij de vennootschapsbelasting. Voor meer informatie verwijzen wij naar het onderdeel ‘Aanpassing definitie vaste inrichting in vervolg op het Multilateraal instrument tegen internationale belastingontwijking’ bij de maatregelen in de vennootschapsbelasting.
In de loonbelasting kennen we ook nog een fictieve vaste inrichting. Vooralsnog blijft de definitie daarvan ongewijzigd.
Tevens wordt voor de definitie van het Noordzeewinningsgebied voor de loonbelasting aangesloten bij de definitie in de vennootschapsbelasting.
De bijtelling voor het privégebruik van de elektrische auto van de zaak is 4% van de cataloguswaarde tot € 50.000. Als de cataloguswaarde hoger is dan € 50.000, dan geldt over het meerdere een bijtellingspercentage van 22%. Als onderdeel van het op 28 juni 2019 door het kabinet overeengekomen Klimaatakkoord wordt de verlaagde bijtelling van 4% voor elektrische auto’s van de zaak (auto’s zonder CO2-uitstoot) vanaf 2020 als volgt verhoogd voor auto’s die in de betreffende jaren worden toegelaten op de weg voor een periode van maximaal zestig maanden:
Jaar | Bijtelling | Maximale catalogus waarde | Bijtelling boven maximum cataloguswaarde |
2020 | 8% | € 45.000 | 22% |
2021 | 12% | € 40.000 | 22% |
2022 | 16% | € 40.000 | 22% |
2023 | 16% | € 40.000 | 22% |
2024 | 16% | € 40.000 | 22% |
2025 | 17% | € 40.000 | 22% |
Vanaf 2026 geldt voor een elektrische auto van de zaak dezelfde bijtelling als voor een gewone auto van de zaak.
Voor waterstofauto’s zal de cap op de cataloguswaarde niet gelden. Met ingang van 1 januari 2021 wordt dit ook uitgebreid naar zonnecelauto’s.
De regeling voor het (mede) voor privédoeleinden ter beschikking stellen van een fiets van de zaak wordt met ingang van 1 januari 2020 vereenvoudigd. Nu moet nog per geval worden bepaald wat het werkelijke voordeel van het privégebruik van de fiets is. Door werkgevers wordt dit als administratief omslachtig ervaren. Daarom gaat vanaf 2020 voor het privégebruik van de ter beschikking gestelde fiets een vaste bijtelling gelden, zoals we deze ook kennen voor de auto van de zaak. Voor de ter beschikking gestelde fiets wordt de bijtelling 7% van de waarde van de fiets. Deze laatste waarde wordt gesteld op de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte consumentenadviesprijs van de fiets. Als voor de fiets geen consumentenadviesprijs beschikbaar is, wordt aangesloten bij de consumentenadviesprijs van de meest vergelijkbare fiets. In het geval de werknemer een vergoeding verschuldigd is voor het privégebruik van de fiets mag deze in aftrek worden gebracht op de bijtelling, maar de bijtelling kan niet negatief worden.
Er bestaat geen wettelijke definitie van het begrip ‘fiets’. De wetgever heeft bepaald dat een speedpedelec tevens wordt aangemerkt als fiets indien deze mede door menselijke spierkracht wordt aangedreven en is uitgerust met een elektromotor (juridisch is het namelijk een bromfiets).
Dat een fiets (mede) voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld, moet in beginsel door de inspecteur aannemelijk worden gemaakt. Met het oog op de eenvoud, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid wordt een fiets echter in ieder geval geacht voor privédoeleinden ter beschikking te staan als de fiets ook voor woon-werkverkeer ter beschikking staat.
Op 28 mei 2019 is de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) aangenomen. Dit betekent dat per 1 januari 2020 de sectorale differentiatie in de WW-premiestelling wordt vervangen door differentiatie naar aard van het contract. Bij vaste contracten geldt de lage premie en bij flexibele contracten geldt de hoge premie. De sectorale differentiatie blijft vooralsnog wel gelden voor de ZW- en WGA-premie.
De AOW-leeftijd stijgt minder snel. Dit betekent dat de AOW-leeftijd zich de komende jaren als volgt ontwikkelt:
Jaar | AOW-leeftijd | Betreft personen geboren |
2020 | 66 jaar en 4 maanden | na 31 augustus 1953 en voor 1 september 1954 |
2021 | 66 jaar en 4 maanden | na 31 augustus 1954 en voor 1 september 1955 |
2022 | 66 jaar en 7 maanden | na 31 augustus 1955 en voor 1 juni 1956 |
2023 | 66 jaar en 10 maanden | na 31 mei 1956 en voor 1 maart 1957 |
2024 | 67 jaar | na 28 februari 1957 en voor 1 januari 1958 |
Vanaf 2025 is de AOW-leeftijd gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting.
Met ingang van 1 januari 2020 wordt het jeugd-LIV gehalveerd. Daarnaast wordt met ingang van 1 januari 2020 het hoge tarief van het LIV gehalveerd van maximaal € 2.000 naar maximaal € 1.000 per jaar. Vanaf 2024 wordt het jeugd-LIV afgeschaft.
De afschaffing van de Verklaring arbeidsrelatie (VAR) en de (ingevoerde, maar deels niet gehandhaafde) Wet DBA en de zoektocht naar een opvolger van de Wet DBA duren voort. Inmiddels zijn contouren geschetst van de beoogde opvolger van de Wet DBA. Tevens is meer bekend over de handhaving van de Wet DBA door de Belastingdienst. Het handhavingsmoratorium wordt verlengd tot 2021 (maar wordt wel aangescherpt vanaf 2020).
Het plan is om voor alle zzp’ers een minimumtarief van € 16 per uur (prijspeil 2019) in te voeren, om ervoor te zorgen dat alle zzp’ers genoeg verdienen om in hun noodzakelijke levensbehoeftes te kunnen voorzien. Dit is een alternatief voor de eerder beoogde verplichte arbeidsovereenkomst voor zzp’ers aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Deze verplichting geldt ook voor particuliere opdrachtgevers. Voor hen is de verantwoordelijkheid echter lichter (de bewijslast ligt bij de opdrachtnemer) dan voor zakelijke opdrachtgevers.
Voor zzp’ers aan de bovenkant van de arbeidsmarkt is het plan om een ‘zelfstandigenverklaring’ in te voeren. Opdrachtgevers worden dan gevrijwaard van bepaalde risico’s als de betrokkene later toch als ‘werknemer’ wordt gekwalificeerd. De vrijwaring geldt niet alleen voor de loonheffing en premies voor de werknemersverzekeringen, maar ook voor de loondoorbetalingsplicht bij ziekte, de betaling van pensioenpremies en cao-verplichtingen. Voor gebruik van de zelfstandigenverklaring moet in de overeenkomst van opdracht worden opgenomen dat partijen de bedoeling hebben geen arbeidsovereenkomst te sluiten. Verder moet de arbeidsbeloning minimaal € 75 per uur (prijspeil 2019) bedragen en dient de overeenkomst te worden aangegaan voor maximaal één jaar. Ook moet de opdrachtnemer ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel.
Voor alle zzp’ers zonder een zelfstandigenverklaring blijft nog steeds de vraag van belang of de betrokkene écht een zzp’er is of toch een werknemer. Voor deze groep wordt gewerkt aan een webmodule. Deze maakt het voor opdrachtgevers mogelijk om een opdrachtgeversverklaring te krijgen als uit de beantwoording van de vragen blijkt dat geen sprake is van een dienstbetrekking. Op dit moment bevindt de webmodule zich in de testfase. De opdrachtgeversverklaring is geldig voor zover de webmodule naar waarheid is ingevuld en in de praktijk dienovereenkomstig wordt gewerkt.
Het huidige handhavingsmoratorium (in het kort: alleen handhaving als sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking en van opzettelijke en evidente schijnzelfstandigheid) wordt verlengd tot 1 januari 2021. Vanaf 1 januari 2020 wordt de handhaving aangescherpt. Vanaf deze datum kan de Belastingdienst ook handhaven wanneer opdrachtgevers aanwijzingen van de Belastingdienst niet (of in onvoldoende mate) binnen een redelijke termijn opvolgen.
De wet treedt in werking in 2021.
In de nieuwsbrief vindt u onder meer informatie over de loonbelastingtabellen, de heffingskortingen, de aangifte loonheffingen en de bijtelling. Het gaat hier om wijzigingen die nu al bekend zijn.
In de 2e uitgave zijn er 3 onderwerpen toegevoegd:
Verder zijn een aantal onderwerpen aangepast:
Mogelijke wijzigingen uit het Belastingplan 2019 en de tarieven en percentages voor 2019 vindt u in de volgende versies van de nieuwsbrief.
Het Handboek Loonheffingen 2019 is vanaf begin februari 2019 online te raadplegen en te downloaden. In deze nieuwsbrief vindt u informatie over de nieuwe regels voor het inhouden en betalen van de loonheffingen vanaf 1 januari 2019. Wij verwijzen hierin naar het ‘Handboek Loonheffingen 2018’ (hierna: Handboek 2018). U vindt het Handboek 2018 online op belastingdienst.nl/loonheffingen. Downloaden van onze internetsite kan ook.
Het ‘Handboek Loonheffingen 2019’ kunt u vanaf begin februari 2019 online raadplegen en downloaden. De onlineversie van het handboek houden we doorlopend actueel. Van de downloadversie plaatsen we elk kwartaal een geactualiseerde versie.