(LIV)
Een werkgever kan een tegemoetkoming in de loonkosten krijgen als hij een werknemer met een laag loon in dienst neemt of heeft. Dit is het lage-inkomensvoordeel (LIV). In deze handreiking leest u wat de voorwaarden zijn.
Een werkgever heeft recht op het LIV voor elke werknemer die voldoet aan onderstaande 4 voorwaarden.
De werknemer:
- is verzekerd voor 1 of meer werknemersverzekeringen
- had een gemiddeld uurloon in 2020 van minimaal € 10,29 en maximaal € 12,87, of heeft een gemiddeld uurloon in 2021 van minimaal € 10,48 en maximaal € 13,12
- heeft ten minste 1.248 verloonde uren per kalenderjaar
- heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt
Gemiddeld uurloon
De minimum- en maximumbedragen van het gemiddelde uurloon zijn gebaseerd op het wettelijk minimumloon voor werknemers van 21 jaar en ouder plus 8% vakantietoeslag.
U toetst het gemiddelde uurloon van de werknemer aan het laagste en hoogste uurloonbedrag.
Het gemiddelde uurloon van een werknemer is zijn jaarloon gedeeld door het aantal verloonde uren. Het jaarloon is het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking dat de werkgever aan de werknemer betaalt zolang de werknemer bij de werkgever in dienst is, en is verzekerd voor 1 of meer werknemersverzekeringen.
Geen onderdeel van het jaarloon zijn:
- ZW-uitkeringen die een werkgever als eigenrisicodrager na afloop van de dienstbetrekking betaalt aan een ex-werknemer.
- WGA-uitkeringen die de werkgever als eigenrisicodrager aan de werknemer betaalt.
- WAO-, WIA- en WW-uitkeringen die de werkgever namens UWV aan de werknemer betaalt.
- nabetalingen die de werkgever na afloop van de dienstbetrekking doet.
Als uitgangspunt voor het jaarloon neemt u kolom 8 van de loonstaat.
Let op!
Als een werkgever pensioenpremie inhoudt, kan het gemiddeld uurloon lager zijn dan € 10,29 (2020). Als een werknemer onregelmatigheidstoeslagen of bonussen krijgt, kan het gemiddeld uurloon hoger zijn dan € 12,87 (2020). De werkgever heeft dan geen recht op het LIV.
Werknemers jonger dan 21 jaar
De minimum- en maximumbedragen van het gemiddeld uurloon gelden ook voor werknemers die jonger zijn dan 21 jaar. Verdienen zij minder, dan ontvangt de werkgever mogelijk het jeugd-LIV.
1.248 verloonde uren per kalenderjaar
De voorwaarde van 1.248 verloonde uren per kalenderjaar geldt ook als de werknemer in de loop van het jaar in dienst komt. Deze uren worden niet evenredig verminderd.
Neemt een werkgever een onderneming over, dan tellen de verloonde uren van de werknemers bij de overdragende werkgever niet mee.
Meerdere inkomstenverhoudingen
Heeft de werknemer 2 of meer inkomstenverhoudingen bij de werkgever? Bijvoorbeeld omdat hij onder verschillende subnummers valt? Kijk dan naar het gemiddelde uurloon en de verloonde uren van deze inkomstenverhoudingen samen, om te bepalen of u voor deze werknemer recht hebt op het LIV.
AOW-leeftijd
Bereikt de werknemer in het begin van een kalenderjaar de AOW-leeftijd en stopt hij daarna met werken? Dan wordt de eis van 1.248 uren waarschijnlijk niet gehaald. De werkgever heeft dan geen recht op het LIV.
Als de werknemer na het bereiken van de AOW-leeftijd doorwerkt, dan tellen de verloonde uren na het bereiken van de AOW-leeftijd mee.
Voldoet de werknemer aan de uren-eis, dan heeft een werkgever nog recht op het LIV voor de verloonde uren van het aangiftetijdvak waarin de werknemer die leeftijd bereikt. Behalve als de werknemer de AOW-leeftijd bereikt op de 1e dag van het aangiftetijdvak. Dan heeft een werkgever voor dat tijdvak geen recht meer op het LIV.
Voorbeeld
Een werknemer bereikt op 2 maart de AOW-leeftijd. Hij blijft doorwerken. In het kalenderjaar heeft hij meer dan 1.248 verloonde uren. De werkgever heeft recht op het LIV voor de tijdvakken januari, februari en maart. Vanaf april stopt het recht op het LIV. Als hij op 1 maart de AOW-leeftijd bereikt, dan stopt het recht op LIV vanaf maart.
Geen aanvraag LIV
Een werkgever hoeft het LIV niet aan te vragen. UWV gebruikt de rubriek ‘Aantal verloonde uren’ in de loonaangifte om vast te stellen of een werkgever recht heeft op het LIV. Het is daarom belangrijk dat u deze rubriek correct invult.
Wanneer ontvangt een werkgever het LIV over 2020?
De Belastingdienst betaalt het LIV uiterlijk op 12 september 2021.
Berekening LIV
1. Een werkgever ontvangt van UWV vóór 15 maart 2021 een voorlopige berekening van het LIV. Die berekening is gebaseerd op de aangiften en correcties over 2020 die u tot en met 31 januari 2021 hebt gedaan.
2. Bent u het niet eens met die berekening, of vindt u dat u ten onrechte geen voorlopige berekening hebt gekregen? Dan kunt u tot en met 1 mei 2021 correcties over 2020 sturen. Die neemt UWV nog mee in de definitieve berekening van het LIV.
Correcties na 1 mei neemt UWV niet meer mee in de definitieve berekening, maar wel in de polisadministratie. Zijn uw aangiften juist, neem dan contact op met UWV.
3. UWV stelt vast of een werkgever recht heeft op het LIV en berekent de hoogte hiervan. De Belastingdienst krijgt deze informatie van UWV en maakt hiervoor een beschikking op. De werkgever ontvangt deze beschikking vóór 1 augustus 2021.
4. De Belastingdienst betaalt het LIV uiterlijk op 12 september 2021 aan de werkgever.
Hoogte LIV
De hoogte van het LIV hangt af van het aantal verloonde uren.
Recht op LIV en LKV
Als een werkgever voor een werknemer recht heeft op het LIV en het loonkostenvoordeel (LKV), dan ontvangt hij alleen de hoogste tegemoetkoming. Zijn de bedragen van het LIV en het LKV even hoog, dan ontvangt hij alleen het LKV.
Regelhulp financieel CV
U kunt inzicht krijgen of een werkgever recht heeft op het LIV met de Regelhulp financieel CV. Deze regelhulp geeft ook een schatting over de hoogte van het inkomensvoordeel.
Wetsartikelen
Artikel 3.1 en 3.2 Wet tegemoetkoming loondomein
Meer informatie
Handboek loonheffingen (paragraaf 30.2 en 30.4)
Kennisdocument Wtl (hoofdstuk 2)
Gegevensspecificaties aangifte loonheffingen 2021 (pagina 142 tot en met 144)
Instructietabel verloonde uren