De Belastingdienst heeft een aantal vragen over pensioenen beantwoord. Het gaat om vragen die deelnemers hebben gesteld tijdens de expertsessie ‘Wet toekomst pensioenen: impact op pensioenen en lijfrenten’.

Wet toekomst pensioenen

De expertsessie van de Belastingdienst vond plaats op 6 maart 2024.

Hieronder leest u de vragen en antwoorden.

Onderdeel Pensioenen

Pensioenregelingen kennen na de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen (hierna: WTP) persoonlijke pensioenvermogens. Kan dit pensioenvermogen na overlijden van de deelnemer, toekomen aan de erfgenamen?

Nee, pensioenvermogen vererft niet. Afhankelijk van de inhoud van de pensioenregeling kunnen de eventuele partner en kinderen na overlijden van de deelnemer recht hebben op een partner- of wezenpensioen.

Hoe kunnen deelnemers met minder financieel inzicht hun risico zoveel mogelijk beperken in de hun opgelegde regeling?

De WTP introduceert hiervoor een nieuwe wettelijke norm: keuzebegeleiding door pensioenuitvoerders. Keuzebegeleiding beoogt adequate begeleiding van deelnemers zodat zij keuzes kunnen maken die passen bij hun financiële doelstellingen en situatie. Meer informatie is te vinden op de internetsite van Werken aan ons pensioen.

Kan de werknemer bepalen waar de ‘persoonlijke pensioenvermogens’ van die werknemer worden beheerd en hoe de pensioenregeling wordt vormgegeven?

Opbouw van pensioen is een onderdeel van arbeidsvoorwaarden. Gedurende de dienstbetrekking bouwt de werknemer het pensioen op in de regeling die dan voor die werknemer geldt. De werknemer heeft geen keuze over welke partij het persoonlijk pensioenvermogen beheert. Bij wijziging van werkgever is het vaak ook mogelijk het opgebouwde pensioenvermogen mee te nemen (over te dragen) naar de pensioenregeling van de nieuwe werkgever. De aanstaande pensioengerechtigde heeft voor pensioen opgebouwd in een flexibele-premieovereenkomst en in een premie-uitkeringsovereenkomst een keuze tussen vaste en variabele pensioenuitkeringen.

Is het pensioenfonds verplicht bij het invaren individueel de berekening van het oude recht naar het nieuwe vermogen aan de deelnemer te verstrekken?

Ja, meer informatie is te vinden op de internetsite van Werken aan ons pensioen.

Kan de dekking voor het op risicobasis verzekerde partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en wezenpensioen worden voortgezet, als de dienstbetrekking van een werknemer eindigt door arbeidsongeschiktheid?

Ja, na het eindigen van de dienstbetrekking door arbeidsongeschiktheid kan de dekking voor het op risicobasis verzekerde partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en wezenpensioen worden voortgezet, zolang de arbeidsongeschikte werknemer een WIA-uitkering ontvangt. Dit geldt in de situatie waarin de pensioenregeling van de voormalige werkgever de mogelijkheid tot deze voortzetting biedt. Voor de fiscale faciliteiten van deze voortzetting geldt het volgende. Voor de voortgezette dekking kan maximaal worden uitgegaan van het loon dat de werknemer genoot bij het eindigen van de dienstbetrekking. Een eventuele verlaging van het loon vanwege de arbeidsongeschiktheid mag buiten aanmerking gelaten worden. Dit is geregeld in artikel 10a, lid 1, onderdeel c, en artikel 10b, lid 5 en 8 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.

Op basis van dezelfde bepalingen kan ook de premie-inleg voor het ouderdomspensioen en het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum worden voortgezet, zolang de arbeidsongeschikte werknemer na het eindigen van de dienstbetrekking door arbeidsongeschiktheid een WIA-uitkering ontvangt.

Kan in een pensioenregeling die nog niet volledig is aangepast aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de WTP al worden uitgegaan van het op risicobasis verzekerde, diensttijdonafhankelijke partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en wezenpensioen?

Ja, onder voorwaarden kan in een pensioenregeling die nog niet volledig is aangepast aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de WTP al worden uitgegaan van het op risicobasis verzekerde, diensttijdonafhankelijke partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en wezenpensioen. Zolang de pensioenregeling nog niet volledig voldoet aan de voorwaarden en begrenzingen van het nieuwe fiscale pensioenkader, zullen het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en wezenpensioen echter ook nog steeds moeten voldoen aan de voorwaarden en begrenzingen van het oude fiscale pensioenkader zoals dat luidde op 30 juni 2023. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar het op de internetsite van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen gepubliceerde V&A 23-010.

In het nieuwe fiscale pensioenkader van de WTP mag een ouderdomspensioen uiterlijk 10 jaar voor de AOW-leeftijd ingaan. De AOW-leeftijd wordt echter pas 5 jaar voor het bereiken van die leeftijd vastgesteld. Hoe wordt de tienjaarsperiode voor de vervroegde ingang van het ouderdomspensioen dan bepaald?

De tienjaarsperiode voor de vroegst mogelijke ingangsdatum van het ouderdomspensioen wordt bepaald op basis van de AOW-leeftijd, zoals die geldt in het kalenderjaar waarin het pensioen vervroegd ingaat. Dit is geregeld in artikel 18a, lid 4, onderdeel a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964). Voor het tijdstip waarop de uitkering van het ouderdomspensioen uiterlijk moet ingaan, wordt aangesloten bij de AOW-leeftijd zoals die geldt voor de betreffende werknemer (zie artikel 18a, lid 4, onderdeel b van de Wet LB 1964).

Moet een werknemer zelf bij zijn pensioenfonds aangeven dat hij het eerder opgebouwde pensioen wil invaren in de nieuwe pensioenregeling?

In principe hoeft een werknemer of pensioengerechtigde zelf geen actie te ondernemen voor het invaren van het eerder opgebouwde pensioen. Sociale partners nemen in het (verplicht op te stellen) transitieplan op of zij het eerder opgebouwde pensioen collectief willen invaren in de nieuwe pensioenregeling. Het is echter ook mogelijk dat een pensioenfonds de individuele werknemers en pensioengerechtigden de vraag zal voorleggen of het eigen pensioen moet worden ingevaren in de nieuwe pensioenregeling. In dat laatste geval zal de werknemer of pensioengerechtigde natuurlijk wel zelf moeten aangeven of hij zijn pensioen wil invaren.

De pensioenregeling van de na 30 juni 2023 bij een werkgever in dienst getreden werknemers is gebaseerd op de leeftijdsonafhankelijke, vlakke premie van de WTP. De werkgever had op 30 juni 2023 voor zijn werknemers een pensioenregeling op basis van progressieve, leeftijdsafhankelijke premies. Kan de op 30 juni 2023 bestaande pensioenregeling tijdens de transitieperiode van de WTP ongewijzigd worden voortgezet voor de werknemers die toen al deelnamen aan die regeling?

Ja, de op 30 juni 2023 al bestaande pensioenregeling op basis van progressieve, leeftijdsafhankelijke premies kan tijdens de transitieperiode van de WTP ongewijzigd worden voortgezet voor de werknemers, die toen al deelnamen aan die regeling. Dit is geregeld in artikel 38q van de Wet LB 1964. Daar is bepaald dat de op 30 juni 2023 geldende fiscale pensioenregels tijdens de transitieperiode van toepassing blijven voor een voorafgaand aan het invoeren van de WTP al bestaande pensioenregeling. De transitieperiode van artikel 38q van de Wet LB 1964 eindigt op het moment dat de pensioenregeling volledig wordt aangepast aan de WTP, maar uiterlijk op 31 december 2027.

Na afloop van de transitieperiode kan overigens voor de op 30 juni 2023 al bestaande pensioenregelingen op basis van progressieve, leeftijdsafhankelijke premies ook nog gebruikgemaakt worden van het overgangsrecht van artikel 38r van de Wet LB 1964. Om gebruik te kunnen maken van dit overgangsrecht moet worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 220e, lid 1, onderdelen a en b van de Pensioenwet of artikel 214d, lid 1, onderdelen a en b van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Wordt hieraan voldaan, dan kan de pensioenopbouw op basis van progressieve premies worden voortgezet tot ten hoogste de in het 1ste lid van artikel 38r van de Wet LB 1964 opgenomen progressieve premiestaffel.

Kan of moet compensatie binnen de pensioenregeling worden uitgesloten voor nieuwe werknemers die al bij hun vorige werkgever volledig zijn gecompenseerd voor het afschaffen van de doorsneesystematiek?

De regels voor het in een pensioenregeling toekennen van compensatie voor het afschaffen van de doorsneesystematiek zijn opgenomen in artikel 150f van de Pensioenwet. Daar is onder meer bepaald dat een werknemer recht heeft op compensatie als in de pensioenovereenkomst voor het leeftijdscohort waartoe de werknemer behoort compensatie is overeengekomen. Hiervoor is niet vereist dat de werknemer bij aanvang van de compensatieperiode al werkte bij de werkgever. Hieruit volgt dat nieuwe werknemers recht hebben op dezelfde compensatieregeling als die op grond van de pensioenovereenkomst geldt voor bestaande werknemers. Volgens de parlementaire geschiedenis van de WTP (Nota naar aanleiding van het nader verslag, kamerstukken 36067, nr. 11, p. 43) kan er ingeval van compensatie buiten de pensioenregeling wel onderscheid gemaakt worden tussen bestaande en nieuwe werknemers. Dit moet dan wel zijn opgenomen in het transitieplan.

Kan er ook compensatie voor het afschaffen van de doorsneesystematiek worden toegekend aan werknemers met een pensioenregeling op basis van de progressieve, leeftijdsafhankelijke premiestaffel van artikel 38r van de Wet LB 1964?

Nee, volgens de fiscale pensioenregels kan aan werknemers met een pensioenregeling op basis van de progressieve, leeftijdsafhankelijke premiestaffel van artikel 38r van de Wet LB 1964 geen compensatie voor het afschaffen van de doorsneesystematiek worden toegekend. Artikel 38s van de Wet LB 1964 regelt alleen dat de vlakke premie van artikel 18a van de Wet LB 1964 tijdelijk kan worden verhoogd met maximaal 3% voor compensatie. Ingeval gebruik wordt gemaakt van de progressieve, leeftijdsafhankelijke premiestaffel van artikel 38r van de Wet LB 1964 bestaat er ook geen reden om extra premieruimte voor compensatie te bieden. Door het hanteren van de progressieve, leeftijdsafhankelijke premiestaffel is er namelijk geen sprake van een lagere pensioenopbouw op latere leeftijd waarvoor de compensatie is bedoeld.

Wordt de compensatiereserve direct volledig aangewend voor compensatie ten behoeve van werknemers die nadeel ondervinden van het afschaffen van de doorsneesystematiek?

In het transitieplan worden de afspraken vastgelegd over de compensatie en de financiering daarvan. De compensatie hoeft niet ineens te worden toegekend, maar mag worden uitgesmeerd in een periode tot uiterlijk 1 januari 2037. Wel dient de compensatie ten minste tijdsevenredig gedurende de looptijd van de compensatieregeling te worden toegekend.

De financiering van de compensatie kan plaatsvinden door bedragen te onttrekken aan de compensatiereserve. Het compensatiedepot is een geoormerkt vermogen op de balans van het pensioenfonds, waar de compensatie geheel of gedeeltelijk uit wordt gefinancierd.

Het compensatiedepot kan op 2 manieren gevuld worden. De ene manier is door bij het invaren een deel van het fondsvermogen naar het compensatiedepot over te maken. Daarnaast kunnen partijen besluiten om te financieren uit een opslag op de premie. Een mengvorm van beiden is ook mogelijk.

Hiervoor is al opgemerkt dat de compensatie tijdsevenredig verdeeld mag worden over de looptijd van de compensatieregeling. Dit houdt in dat het gehele depot niet ineens aangewend hoeft te worden voor compensatie. Het restant blijft in het depot achter en is geoormerkt voor de financiering van toekomstige compensaties.

Tijdens de presentatie is een voorbeeld gepresenteerd met een premieruimte van 33% per werknemer. De premieruimte die voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na de pensioendatum wordt bestemd bedraagt 25%. In het voorbeeld zijn er 10 werknemers waarvan 2 werknemers nadeel ondervinden van de afschaffing van de doorsneepremie. Wordt de totale compensatiereserve in dit voorbeeld gebaseerd op de 8% premie van 8 werknemers ?

Nee, van alle werknemers kan de premieruimte, voor zover die niet benut is voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum, aangewend worden voor de vulling van de compensatiereserve. Ook de 2 werknemers die gecompenseerd worden omdat ze nadeel ondervinden van de afschaffing van de doorsneesystematiek, dragen dus bij aan de compensatie.

Hoe kan ik de berekeningen van de uitkeringen uit hoofde van een bij de verzekeraar ondergebrachte beschikbare-premieregeling controleren?

Het op pensioendatum beschikbare kapitaal moet worden aangewend voor de aankoop van een ouderdomspensioen en – indien van toepassing – een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum. Daarbij heeft de werknemer een shoprecht. De werknemer is dus niet verplicht om het pensioen aan te kopen bij de verzekeraar waar de premieregeling is ondergebracht. Het is niet gebruikelijk dat een werknemer de uitkomsten van door de verzekeraar geoffreerde pensioenbedragen narekent. Maar als de werknemer over de benodigde actuariële vaardigheden beschikt en de verzekeraar bereid is om zijn tariefgrondslagen te delen met de verzekeringnemer, dan staat het de werknemer natuurlijk vrij om de uitkomsten van de verzekeraar na te rekenen.

Tot welke leeftijd wordt het partnerpensioen bij overlijden van de werknemer voor pensioendatum uitgekeerd? Is dit tot de datum waarop de overleden werknemer de pensioenleeftijd zou hebben bereikt, of tot de datum waarop de partner de pensioenleeftijd van de overleden partner bereikt?

Er zijn geen wettelijke voorschriften voor de duur van dit partnerpensioen. Hoelang iemand het partnerpensioen ontvangt, hangt daarom af van wat in de pensioenregeling is bepaald. Het partnerpensioen bij overlijden voor de pensioendatum wordt op risicobasis verzekerd. Indien in de pensioenregeling een levenslang partnerpensioen is toegezegd in geval van overlijden voor de pensioendatum, zal de uitkering uit deze risicoverzekering levenslang zijn. Indien in de pensioenregeling bij overlijden voor de pensioendatum een tijdelijk uit te keren partnerpensioen is toegezegd, dan zal de uitkeringsduur van de risicoverzekering daarop moeten aansluiten.

Moeten alle werknemers individueel akkoord gaan met het invaren van het opgebouwde pensioen in de regeling die voldoet aan het kader van de WTP?

Nee, het verzoek tot invaren wordt gedaan door sociale partners. De werknemers worden collectief vertegenwoordigd door de sociale partners. De werknemer hoeft dus niet individueel in te stemmen met invaren en heeft ook geen individueel bezwaarrecht tegen invaren. De wet voorziet in andere waarborgen om de individuele belangen van de werknemers te bewaken.

Zijn er ook rekenvoorbeelden wat voor een pensioengerechtigde de financiële gevolgen zijn van de overgang naar de WTP?

Tijdens de Kamerbehandeling zijn er vragen gesteld over de impact van het invaren bij enkele pensioenfondsen en de gevolgen voor deelnemers. Deze vragen hebben geresulteerd in het Rapport berekeningen transitie-effecten van enkele voorbeeldfondsen. Deze berekeningen zijn gebaseerd op werknemers/maatmensen van 25 jaar, 45 jaar, 57 jaar, 65 jaar en 67 jaar. Er zijn geen berekeningen beschikbaar voor iedere individuele pensioengerechtigde. Ten aanzien van de vraag of de WTP veel onzekerheid met zich meebrengt kan worden opgemerkt, dat in het algemeen geldt dat er na de invoering van de WTP minder zekerheid is op een vaste uitkering. Maar, daar staat tegenover dat er meer vooruitzicht is op een hogere flexibele uitkering.

Het partnerpensioen bij overlijden voor de pensioendatum mag maximaal 50% bedragen van het laatstgenoten pensioengevend loon. Geldt dit maximum ook voor de huidige gepensioneerden?

Nee, de 50%-begrenzing ziet op het partnerpensioen bij overlijden van de werknemer voor de pensioendatum. Het overlijden voor pensioendatum kan zich niet voordoen bij een gepensioneerde werknemer. Onder de WTP is de hoogte van het partnerpensioen bij overlijden na de pensioendatum afhankelijk van de omvang van het opgebouwde pensioenkapitaal en de gemaakte keuze bij aankoop van het pensioen op de pensioeningangsdatum.

Wat is de fiscaal maximale omvang van de uitkeringen van het partnerpensioen, dat ingaat bij overlijden op of na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen?

De fiscaal maximale omvang van de uitkeringen van het partnerpensioen, dat ingaat na overlijden op of na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, hangt samen met het fiscale pensioenregime dat van toepassing is voor dit partnerpensioen.

Zolang de pensioenregeling nog niet is aangepast aan het fiscale pensioenkader van de WTP, wordt de fiscaal maximale omvang van het partnerpensioen dat uit deze regeling voortvloeit bepaald aan de hand van de volgende 3 elementen: het karakter van de aanspraken (bijvoorbeeld middelloon), de pensioengevende diensttijd en het pensioengevend loon van de (gewezen) werknemer. Ingeval van aanspraken die zijn opgebouwd in een middelloonregeling, bedraagt het partnerpensioen dat ingaat bij overlijden op of na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen meestal 70% van het ouderdomspensioen. Het is echter mogelijk dat in de pensioenregeling een ander percentage voor het partnerpensioen is opgenomen. Ook is het mogelijk dat er (uiterlijk) op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen een onderlinge ruil heeft plaatsgevonden van ouderdomspensioen en partnerpensioen. Uiteraard heeft dat dan ook gevolgen voor de omvang van het uit te keren partnerpensioen.

Indien en voor zover dit partnerpensioen onder het regime van de WTP valt, is de omvang van het partnerpensioen bij overlijden op of na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen afhankelijk van de omvang van het opgebouwde pensioenkapitaal. Dit pensioenkapitaal heeft de (gewezen) werknemer opgebouwd met de ingelegde pensioenpremies en eventueel de waarde van eerder ingevaren aanspraken. Ook hier geldt dat de omvang van het partnerpensioen afhankelijk is van het percentage dat in de pensioenregeling is opgenomen. De verwachting bestaat, dat ook onder de werking van de WTP in de meeste pensioenregelingen het partnerpensioen zal worden vastgesteld op 70% van het ouderdomspensioen. En ook onder het regime van de WTP is het mogelijk dat er (uiterlijk) op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen een onderlinge ruil heeft plaatsgevonden van ouderdomspensioen en partnerpensioen.

De transitietermijn liep tot 1 januari 2027 en er ligt een wetsvoorstel voor verlenging daarvan tot 1 januari 2028. Is het al 100% zeker dat de termijn wordt verlengd?

Op dit moment geldt nog steeds de wettelijke einddatum voor de transitietermijn op 31 december 2026. Minister Schouten voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft tijdens de behandeling van de WTP in de Eerste Kamer echter toegezegd dat de transitietermijn met een jaar zal worden verlengd. In de Verzamelbrief pensioenonderwerpen voorjaar 2024 van 28 maart 2024 heeft de (inmiddels demissionair geworden) minister aangegeven dat deze toezegging nog steeds overeind staat en dat de pensioensector hier in de uitvoeringspraktijk ook al vanuit gaat. In de Verzamelbrief pensioenonderwerpen is ook opgenomen dat het voor het verlengen van de transitietermijn opgestelde wetsvoorstel waarschijnlijk rond de zomer van 2024 zal worden ingediend bij het parlement.

Moet de premievrije pensioenopbouw van arbeidsongeschikte deelnemers worden aangepast aan de WTP, ingeval de reeds opgebouwde pensioenaanspraken worden ingevaren in de regeling die voldoet aan de WTP?

Het invaren van opgebouwde aanspraken houdt in dat de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten worden omgezet naar de regeling die aangepast is aan het regime van de WTP. Dit is niet anders voor de situaties van (premievrije) voortgezette pensioenopbouw vanwege arbeidsongeschiktheid.

Voor de op 1 juli 2023 dan wel bij het eindigen van de transitieperiode bestaande situaties van (premievrije) voortgezette pensioenopbouw vanwege arbeidsongeschiktheid, is in artikel 38c van de Wet LB 1964 wel voorzien in overgangsrecht. Dit overgangsrecht ziet op de omvang van de in te leggen premie. Als wordt voldaan aan de voorwaarden gelden voor die situaties niet de reguliere fiscale grenzen voor de in te leggen premie, maar mag die premie maximaal gelijk zijn aan de premie waarvoor het recht op voortgezette inleg vanwege arbeidsongeschiktheid bestaat. Op basis van dit overgangsrecht kunnen de reguliere fiscale premiegrenzen dus worden overschreden. Het gaat om de situaties, waarin sprake is van een premievrije pensioenopbouw in verband met de arbeidsongeschiktheid bij:

  1. een verzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht
  2. een gesloten pensioenfonds en de onderneming van de werkgever heeft opgehouden te bestaan als bedoeld in artikel 220h van de Pensioenwet
  3. een gesloten beroepspensioenfonds en de beroepspensioenvereniging heeft opgehouden te bestaan als bedoeld in artikel 214f van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Maakt een solidariteitsreserve een deel uit van de pensioenregeling van ABP en hoe wordt deze gevuld?

Op 8 maart 2024 heeft APB op haar internetsite een concept-transitieplan gepubliceerd met daarin onder andere het voorlopige voornemen tot de wijze van vulling van de solidariteitsreserve. Dit concept-transitieplan vindt u op de internetsite van ABP.

Wat zijn de fiscale gevolgen van het stopzetten van de toekomstige pensioenopbouw in ruil voor een hoger loon?

Fiscaal bestaan er geen regels voor het wel of niet verplicht moeten deelnemen aan een pensioenregeling. Fiscaal is het dan ook geen probleem als werkgever en werknemer afspreken dat de pensioenopbouw voor de toekomst wordt beëindigd. Als de werknemer hiervoor buiten de pensioensfeer een compensatie van de werkgever ontvangt, kan dit uiteraard wel fiscale gevolgen hebben. In het algemeen zal een toegekend recht op (financiële) compensatie voor het beëindigen van de toekomstige pensioenopbouw tot het fiscale loon worden gerekend.

Hoe moet vastgesteld worden dat sprake is van een pensioentekort?

Of op enig moment sprake is van een pensioentekort bij een werknemer, wordt vastgesteld aan de hand van het op dat moment geldende fiscale pensioenkader en de voor de werknemer geldende pensioenregeling. Meer informatie hierover vindt u in de Handreiking inhaal en inkoop van pensioen op de internetsite van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen.

In de afgelopen jaren is het fiscaal kader voor de pensioenopbouw enkele keren versoberd. Hierdoor is het in eerdere jaren opgebouwde pensioen in veel gevallen hoger dan het pensioen dat volgens het tot 1 juli 2023 geldende fiscale pensioenkader in die jaren opgebouwd had kunnen worden en is geen sprake van een pensioentekort.

Nadat een pensioenregeling is aangepast aan de WTP is ‘reparatie’ van een pensioentekort niet meer mogelijk voor dienstjaren, waarin pensioen is opgebouwd met toepassing van het oude fiscale pensioenkader. Dit betreft dus dienstjaren vóór het inwerkingtreden van de WTP en dienstjaren, waarin gebruik is gemaakt van het overgangsrecht van artikel 38q van de Wet LB 1964.

Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar het op de internetsite van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen gepubliceerde V&A 23-012.

Overige vragen

Is het mogelijk dat ik alsnog de PE-punten krijg?

U kunt hiervoor contact opnemen met uw beroepsorganisatie. Als u de expertsessie live hebt gekeken, hebt u bij het invullen na de enquête kunnen aangeven dat u een ‘Certificaat van deelname’ wilde ontvangen. Deze zijn op 7 maart 2024 verstuurd.

U kunt de onlinepodcast ook achteraf bekijken. U moet zich dan wel eerst registreren op de internetsite van Company Webcast.

Bekijk ook

Het kan nog: inschrijven expertsessie ‘Wet toekomst pensioenen’

Pr zaken, hr diensten, 100% Salaris, 100- Salarisverwerking, 100 loon, 100 salaris, 100 loonadministratie, Salarisverwerkers, salarisverwerking,