Bij een volledig dienstverband is het wettelijk brutominimumloon voor werknemers van 21 jaar en ouder vanaf 1 januari 2021:
wettelijk minimumloon -WML- 2021-januari
Uitgangspunt van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) is dat de algemene welvaartsontwikkeling zo mogelijk ook tot uitdrukking moet komen in de inkomens van werknemers met een minimumloon en uitkeringsgerechtigden. Dit uitgangspunt is vervat in de hoofdregel van artikel 14 van de WML, dat uitgaat van een koppeling van het minimumloon en de sociale uitkeringen aan de gemiddelde contractloonontwikkeling.
Afwijking van de hoofdregel is mogelijk indien sprake is van een bovenmatige loonontwikkeling, dan wel volumeontwikkeling in de sociale zekerheidsregelingen (artikel 14, vijfde lid, WML). De toelichting bij dit artikellid geeft aan dat de afwijkingsgronden actueel zijn indien de verhouding tussen inactieven en actieven, de zogenaamde i/a-ratio, de daarvoor geldende norm overschrijdt. Op grond van de Macro Economische Verkenning (MEV) 2021 van het Centraal Planbureau (CPB) lijkt dit voor 2021 niet het geval.
In artikel 14, eerste tot en met derde lid, van de WML, wordt de aanpassing van het minimumloon geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het gemiddelde van de procentuele ontwikkeling van de contractlonen in de marktsector, de gepremieerde en gesubsidieerde sector en bij de overheid, zoals dat door het CPB wordt berekend.
Het aanpassingspercentage is, conform hetgeen wettelijk is geregeld, als volgt vastgesteld. Uitgangspunt is de helft van de CPB-raming voor de contractloonstijging in 2021 zoals deze is gepubliceerd in de MEV 2021. Dit is 0,5 x 1,288 = 0,644. Dit bedrag wordt aangepast aan het zogenaamde na-ijleffect uit het voorafgaande jaar (artikel 14, eerste lid, onder b). Dat is het verschil tussen de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor 2020, blijkens bekendmaking in het Centraal Economisch Plan uit april 2020, was geraamd en de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor 2020 blijkens bekendmaking in de Macro Economische Verkenning uit september 2020, nader is geraamd. Dit verschil bedraagt -0,376. Het onafgeronde aanpassingspercentage komt daarmee op 0,268. Het (onafgeronde) wettelijk minimumloon, zoals berekend voor de aanpassing per 1 juli 2020, wordt verhoogd met dit percentage.
Na de (wettelijke) afronding bedraagt het bruto wettelijk minimumloon per 1 januari 2021 € 1.684,80 per maand, € 388,80 per week en € 77,76 per dag. Het aanpassingspercentage na afronding is 0,29. De hiermee corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen zijn geregeld in het Besluit minimumjeugdloon. Het wettelijk minimumloon voor volwassenen en de wettelijk minimumjeugdlonen bedragen daarmee:
Leeftijd | Staffeling | Per maand | Per week | Per dag |
---|---|---|---|---|
21 jaar en ouder | 100% | 1.684,80 | 388,80 | 77,76 |
20 jaar | 80% | 1.347,85 | 311,05 | 62,21 |
19 jaar | 60% | 1.010,90 | 233,30 | 46,66 |
18 jaar | 50% | 842,40 | 194,40 | 38,88 |
17 jaar | 39,5% | 665,50 | 153,60 | 30,72 |
16 jaar | 34,5% | 581,25 | 134,15 | 26,83 |
15 jaar | 30% | 505,45 | 116,65 | 23,33 |
Voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) gelden alternatieve staffels, die zijn vastgesteld in het Besluit minimumjeugdloon. Voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 15 tot en met 17 jaar en 20 jaar gelden bovenstaande bedragen. In afwijking van bovenstaande gelden voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar de hiermee corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen:
Leeftijd | Staffeling BBL | Per maand | Per week | Per dag |
---|---|---|---|---|
20 jaar | 61,50% | 1.036,15 | 239,10 | 47,82 |
19 jaar | 52,50% | 884,50 | 204,10 | 40,82 |
18 jaar | 45,50% | 766,60 | 176,90 | 35,38 |
Volgens artikel 12 van de WML is het minimum(jeugd)loon naar evenredigheid lager indien de werknemer een kortere arbeidstijd is overeengekomen dan de normale arbeidsduur. Dit is bijvoorbeeld het geval bij deeltijdarbeid.
De minimumloonbedragen worden uitgedrukt in bedragen per maand, per week en per (werk)dag. Een uniform wettelijk minimumuurloon kent de wet niet. Het uurloon kan per sector verschillen, afhankelijk van het aantal uren dat als normale arbeidsduur geldt. Onder normale arbeidsduur wordt verstaan de arbeidsduur die in de desbetreffende sector gebruikelijk is voor een volledige dienstbetrekking. In de meeste cao’s is deze arbeidsduur voor een fulltime dienstverband gesteld op 36, 38 dan wel 40 uur per week.
Naar aanleiding van een toezegging aan de Tweede Kamer worden de afgeleide minimumuurlonen bij deze normale arbeidsduren in de toelichting gepubliceerd.1 Onderstaand schema geeft de afgeronde brutobedragen per uur aan, berekend op basis van het wettelijk minimumweekloon bij een arbeidsduur van respectievelijk 36, 38 en 40 uur per week.
Afgeleid bruto minimumloon per uur na afronding (naar boven) per 1 januari 2021 bij een gebruikelijke arbeidsduur van 36, 38 en 40 uur is gepubliceerd in de volgende tabel. Hierbij wordt bij de afronding gebruik gemaakt van een afronding naar boven, om te voorkomen dat er onbedoeld een betaling ontstaat die lager is dan het wettelijk minimumloon zoals vastgesteld in artikel 1 van deze regeling. Hierbij dient te worden vermeld dat alleen de vastgestelde bedragen in artikel 1 van deze regeling het wettelijk minimumloon betreffen en rechtens geldig zijn.
Bruto minimumloon per uur per 1 januari 2021 bij een normale arbeidsduur voor een fulltime dienstverband van:
Leeftijd | 36 uur per week | 38 uur per week | 40 uur per week |
---|---|---|---|
21 jaar en ouder | 10,80 | 10,24 | 9,72 |
20 jaar | 8,65 | 8,19 | 7,78 |
19 jaar | 6,49 | 6,14 | 5,84 |
18 jaar | 5,40 | 5,12 | 4,86 |
17 jaar | 4,27 | 4,05 | 3,84 |
16 jaar | 3,73 | 3,54 | 3,36 |
15 jaar | 3,25 | 3,07 | 2,92 |
Bruto minimumloon per uur voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een bbl per 1 januari 2021 bij een normale arbeidsduur voor een fulltime dienstverband van:
Leeftijd | 36 uur per week | 38 uur per week | 40 uur per week |
---|---|---|---|
20 jaar | 6,65 | 6,30 | 5,98 |
19 jaar | 5,67 | 5,38 | 5,11 |
18 jaar | 4,92 | 4,66 | 4,43 |
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt de hoogte van het wettelijk minimumloon elk jaar opnieuw vast op 1 januari en 1 juli.
Alle bedragen en een toelichting leest u in de Staatscourant van 7 oktober 2020.
Op rijksoverheid.nl staat een rekenhulp om het juiste minimumloon te berekenen.
Minimumloon per 1 juli 2020
Wat doet ons minimumloon in vergelijking met de EU
Als u voor het eerst een werknemer in dienst neemt, moet u zich als werkgever aanmelden.
In bijzondere gevallen moet u voor uw werknemers eerstedagsmelding doen.
Let op!
Gaat uw werknemer werken op de dag waarop u hem aanneemt? Dan moet u deze verplichtingen nakomen voordat uw werknemer begint met werken.
Soms kunt u van deze regels afwijken, bijvoorbeeld bij een fusie of overname. Als u van een werknemer geen gegevens voor de loonheffingen hebt of als u zijn identiteit niet kunt vaststellen, past u voor deze werknemer het anoniementarief toe.
Als u voor het eerst een werknemer in dienst neemt, moet u zich als werkgever aanmelden. Dat doet u met het formulier ‘Melding Loonheffingen Aanmelding Werkgever’. U kunt dit formulier downloaden van belastingdienst.nl.
Was de overdragende werkgever eigenrisicodrager voor de WGA en/of de ZW, dan kunt u dat niet automatisch voortzetten. U moet het eigenrisicodragerschap zelf aanvragen (zie paragraaf 5.8).
Let op!
Misschien hebt u zich als werkgever aangemeld, maar werkt er nog geen werknemer bij u. U bent dan toch verplicht om op tijd aangifte te doen (zie ook hoofdstuk 11).
Wij geven een nieuw loonheffingennummer af binnen 5 werkdagen nadat wij uw aanvraag hebben gekregen. Of binnen 5 werkdagen nadat een werknemer bij u in dienst is gekomen, als de datum van het begin van de dienstbetrekking in de toekomst ligt. Wij moeten dan wel alle gegevens hebben. In bijzondere gevallen of als de gegevens onvolledig zijn, vragen wij u om meer informatie. Hierdoor kan het langer duren voordat u uw loonheffingennummer krijgt.
Als de rechtsvorm van uw onderneming verandert, krijgt u ook een nieuw loonheffingennummer. Zie paragraaf 15.1.1 voor meer informatie over aangifte doen in deze situatie.
U moet de identiteit van uw werknemer vaststellen, vóórdat hij bij u gaat werken. Een goed leesbare kopie van het identiteitsbewijs bewaart u in uw loonadministratie.
Op de kopie moeten alle persoonsgegevens staan die ook op het originele identiteitsbewijs staan. Bij het paspoort model 2013 en de identiteitskaart (ID-kaart) model 2013 moet u ook de bladzijde met het burgerservicenummer (BSN) kopiëren.
Hoe u de identiteit vaststelt, leest u in het ‘Stappenplan verificatieplicht’. U kunt dit stappenplan downloaden van eerlijkwerken.zelfinspectie.nl. Met dat plan kunt u in 5 stappen de identiteit van uw werknemer vaststellen en bepalen of een buitenlandse werknemer voor u mag werken. Maakt u gebruik van arbeidskrachten die niet op uw loonlijst staan, zoals uitzendkrachten? Lees dan aan het eind van hetzelfde stappenplan welke afwijkende regels voor deze arbeidskrachten gelden.
U hoeft alleen de identiteit vast te stellen van werknemers met loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en niet van werknemers met loon uit vroegere dienstbetrekking, zoals (pre)pensioenuitkeringen.
Als een werknemer binnen een samenhangende groep inhoudingsplichtigen van werkgever wisselt, hoeft de nieuwe werkgever niet opnieuw de identiteit van die werknemer vast te stellen (zie ook paragraaf 3.6).
Iedereen die op de werkplek is, moet op elk moment een geldig en origineel identiteitsbewijs kunnen laten zien. Werknemers uit Nederland en de EU/EER mogen hiervoor een rijbewijs gebruiken. U moet uw werknemers hierop wijzen. Bij een controle moet u uw werknemers de gelegenheid geven om aan hun identificatieplicht te voldoen.
Als u de identiteit van uw werknemer niet of niet op de juiste manier kunt vaststellen, past u het anoniementarief toe (zie paragraaf 2.6). Anders kunt u direct, zonder strafprocedure, een verzuimboete van maximaal € 5.278 krijgen.
De werknemer zelf is ook verplicht om zijn identiteit op de juiste manier door u te laten vaststellen. Doet hij dat niet, dan kan hij ook een verzuimboete van maximaal € 5.278 krijgen.
Nadat u een werknemer in dienst hebt genomen, moet u aangifte loonheffingen doen. Hiervoor hebt u gegevens van de werknemer nodig. De nieuwe werknemer geeft u de gegevens digitaal of op papier door.
De werknemer levert deze gegevens op papier of digitaal aan, voorzien van datum en handtekening. Daarvoor kan hij het ‘Model Opgaaf gegevens voor de loonheffingen’ gebruiken. Dit model is te downloaden van belastingdienst.nl. Maar u of uw werknemer mag ook een eigen model gebruiken met daarop alle hiervoor opgesomde gegevens. Een kopie van een geldig identiteitsbewijs met daarop alle hiervoor opgesomde gegevens (inclusief het verzoek om toepassing van de loonheffingskorting en handtekening met datum) is ook voldoende.
Als de naam, het adres, de woonplaats of het BSN ontbreekt, past u het anoniementarief toe (zie paragraaf 2.6). Dat doet u ook als:
Let op!
Studenten en scholieren die gebruik willen maken van de studenten- en scholierenregeling, moeten hiervoor een verzoek toevoegen aan hun gegevens voor de loonheffingen (zie paragraaf 16.16). U kunt daarvoor ook het Model Opgaaf voor de loonheffingen (studenten- en scholierenregeling) downloaden van belastingdienst.nl.
Let op!
U moet wel de identiteit vaststellen van werknemers met loon uit tegenwoordige dienstbetrekking (zie paragraaf 2.2).
Of u de loonheffingskorting wel of niet toepast, bepaalt de werknemer. U past de loonheffingskorting alleen toe als de werknemer u daar schriftelijk, met datum en handtekening, om vraagt (zie paragraaf 23.1). Daarop zijn een aantal uitzonderingen.
Als u gegevens voor de loonheffingen van uw werknemer krijgt, moet u deze controleren en vervolgens vastleggen in uw administratie (zie hoofdstuk 3).
Met ingang van 1 januari 2019 moet u weten in welk land uw werknemer woont om de juiste loonbelastingtabel te kunnen gebruiken. Controleer dus ook of u de juiste woonplaats van uw werknemer krijgt. Als uw werknemer een woonplaats in Nederland doorgeeft, wil dat nog niet zeggen dat hij ook inwoner van Nederland is.
Een werknemer die hier zijn permanente woon- of verblijfplaats heeft, is inwoner van Nederland. Bij een werknemer die zowel in Nederland als in het buitenland woont of verblijft, is het de vraag of hij inwoners is van Nederland. Hij is alleen inwoner van Nederland als zijn sociale en economische leven zich hier afspeelt. Woont het gezin van de werknemer bijvoorbeeld in het buitenland, gaan zijn kinderen daar naar school en houdt hij daar bankrekeningen aan, dan is hij geen inwoner van Nederland.
Bij een werknemer zonder gezin is zijn intentie van belang: Is hij van plan zich hier te vestigen, dan woont hij in Nederland. Is hij van plan om hier alleen korte tijd te blijven, dan is hij geen inwoner van Nederland.
Waar een werknemer woont, bepaalt u op basis van de feiten en omstandigheden die u bekend zijn: bijvoorbeeld de woonplaats die de werknemer u aanlevert als 1 van de gegevens van de loonheffingen, reiskostenvergoedingen die u hem betaalt en gegevens voor beoordeling van de verzekeringsplicht. In de meeste gevallen kunt u zo vaststellen van welk land de werknemer inwoner is.
Hebt u reden om te twijfelen, dan kunt u uw werknemer vragen om een woonplaatsverklaring. U weet dan zeker in welk land de werknemer woont. De werknemer kan de woonplaatsverklaring aanvragen bij een belastingkantoor in het land waarvan hij inwoner is. Is uw werknemer inwoner van Nederland, dan kan hij een woonplaatsverklaring aanvragen bij Belastingdienst/kantoor Arnhem.
U bewaart de gegevens voor de loonheffingen ten minste 5 kalenderjaren na het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking eindigt. U bewaart de gegevens bij de loonadministratie. Wij kunnen om deze gegevens vragen (zie ook paragraaf 3.5).
Als u geen gegevens voor de loonheffingen van uw werknemer krijgt, past u het anoniementarief toe (zie paragraaf 2.6). Anders kunt u direct, zonder strafprocedure, een verzuimboete van maximaal € 5.278 krijgen.
De werknemer zelf is ook verplicht om u de gegevens voor de loonheffingen door te geven. Doet hij dat niet, dan kan hij ook een verzuimboete van maximaal € 5.278 krijgen.
U hoeft geen eerstedagsmelding te doen, tenzij wij u verplichten om dat te doen.
Bij een fusie of overname van een onderneming en bij een splitsing of een verandering van de rechtsvorm van uw onderneming kan er sprake zijn van een verplichte voortgezette dienstbetrekking. De oude en de nieuwe werkgever geven de verandering aan ons door met het formulier ‘Melding Loonheffingen Overdracht van activiteiten’. U kunt dit formulier downloaden van onze internetsite.
Bij een verplichte voortgezette dienstbetrekking eindigt de arbeidsovereenkomst van de werknemer met de oude werkgever. De arbeidsovereenkomst wordt voortgezet bij de nieuwe werkgever. Er is dan wel sprake van een nieuwe inkomstenverhouding (zie paragraaf 3.4.1).
De nieuwe werkgever hoeft van deze werknemer niet opnieuw de gegevens voor de loonheffingen te krijgen als hij deze van de oude werkgever heeft gekregen. Als de oude werkgever ook een kopie van het identiteitsbewijs van de werknemer overdraagt, hoeft de nieuwe werkgever ook niet opnieuw de identiteit vast te stellen.
Betaalt u een uitkeringsgerechtigde loon uit vroegere dienstbetrekking (zie paragraaf 4.3), dan past u het anoniementarief toe als u de gegevens voor de loonheffingen niet van de uitkeringsgerechtigde krijgt vóór de 1e betaaldag van de uitkering.
Als u het anoniementarief toepast, houdt u 52% loonbelasting/premie volksverzekeringen in.
Als u de (juiste) gegevens voor de loonheffingen later wél krijgt, mag u eerdere aangiftetijdvakken waarin u het anoniementarief hebt toegepast, niet corrigeren. U mag het anoniementarief alleen corrigeren als u het door een fout in de administratie ten onrechte hebt toegepast. Als de werknemer zijn burgerservicenummer bijvoorbeeld wel op tijd had aangeleverd, maar het nog niet in de administratie was verwerkt.
De anonieme werknemer kan de eventueel te veel ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen terugkrijgen via zijn aangifte inkomstenbelasting. Zie voor de eventueel te veel betaalde premies werknemersverzekeringen paragraaf 5.7.2. En voor de eventueel te veel betaalde werkgeversheffing Zvw of te veel ingehouden bijdrage Zvw paragraaf 6.2.4.
Let op!
Voor anonieme werknemers geldt een aparte tabel voor de eindheffing (zie tabel 5, 6a en 6b achter in dit handboek).
Het compenseren van koopkracht voor gepensioneerden, zoals het demissionaire kabinet in de laatste begroting voor 2018 heeft afgesproken.
Is om meerdere redenen een slecht idee en niet voor herhaling vatbaar. Dat stelt de Raad van State in haar jaarlijkse advies over de rijksbegroting.
Het adviesorgaan onder leiding van CDA’er Piet-Hein Donner omarmt de conclusie die het kabinet zelf in de Miljoenennota trekt: dat koopkrachtreparatie voor gepensioneerden,, erkenden dubbel raakt. Zij betalen die reparatie, maar eveneens valt hun toekomstige koopkracht lager uit”.
Omdat pensioenfondsen in de afgelopen jaren de uitkeringen aan gepensioneerden niet hebben laten meegroeien met de inflatie (indexeren), staan toekomstige pensioenuitkeringen ook op een lager niveau.
Tussen de regels van het advies is ook te lezen dat de Raad van State het niet als „de taak van de overheid” ziet om koopkracht (hoeveel een huishouden kan kopen) voor gepensioneerden te compenseren als pensioenfondsen besluiten om pensioenuitkeringen niet te indexeren – ook het kabinet noemt dit dilemma in de Miljoenennota.
Het Centraal Planbureau beraamde eerder dit jaar dat uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden in 2018 in koopkracht achteruit dreigen te gaan. Om die reden besloot het scheidend kabinet Rutte II om in zijn laatste begroting 425 miljoen euro in te ruimen om de bestedingsruimte voor deze „kwetsbare groepen” te verhogen. Voor gepensioneerden zou dat gaan om ruim 100 miljoen euro. Een dergelijke koopkrachtreparatie „moet geen standaard worden”, schrijft Donner (69) in zijn advies. De koopkrachtontwikkeling volgens het Nibud gaat 18 procent van de huishoudens er op achteruit of blijft gelijk in koopkracht. Dat betekent dus dat 82 procent erop vooruit gaat volgend jaar.
De Raad van State heeft meer kritische opmerkingen en waarschuwingen bij de Miljoenennota. De ontwikkeling van het begrotingssaldo en de staatsschuld zijn weliswaar „zonder meer gunstig” – Nederland voldoet voor het eerst in jaren aan alle Brusselse begrotingsnormen. De overheidsfinanciën zijn door een aantal factoren toch ook uitermate kwetsbaar, schrijft de Raad van State. Zo waarschuwt Donner met name voor de oplopende kosten van de gezondheidszorg. Deze „aanzienlijke uitgavenstijging” (met 4,1 procent per jaar) zal leiden tot „verdringing van andere uitgaven, achterblijvende koopkracht„ en beperking van het besteedbare inkomen”.
Daarnaast is er in de komende jaren veel geld nodig voor enkele majeure hervormingen: van het belastingstelsel bijvoorbeeld en op de arbeidsmarkt. En zullen werknemers, zowel in overheids- als in private dienst, door de doorzettende economische groei meer loongroei eisen. Dit zal „waarschijnlijk ook leiden tot hogere overheidsbestedingen”.
Verschillende internationale verdragen zullen het komende kabinet eveneens tot „omvangrijke hogere uitgaven” dwingen. De Navo-norm vraagt om een hoger budget voor defensie en om te voldoen aan het klimaatverdrag van Parijs zullen er miljarden nodig zijn.
Al met al trekt de Raad van State dezelfde conclusie als de onderhandelende partijen aan de formatietafel in de afgelopen maanden ook al trokken: de overheidsfinanciën staan er gunstig voor maar „de beschikbare budgettaire ruimte kan minder groot zijn dan gedacht.”
Wilt u zelf een berekening maken!
Doe de koopkrachtberekening hier onder verkregen van Nibud;