De artikelen 3, 4 en 5 van de Wet op de loonbelasting 1964 bestempelen een aantal bijzondere arbeidsverhoudingen tot dienstbetrekking. Deze ‘arbeidsverhoudingen’ worden doorgaans ‘fictieve dienstbetrekkingen’ genoemd.
Let op: pas als vastgesteld is dat er geen sprake is van een ‘gewone’ privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst komt men toe aan de vraag of er dan misschien wel sprake zou kunnen zijn van een fictieve dienstbetrekking.
Van de volgende personen wordt de arbeidsverhouding als een fictieve dienstbetrekking aangemerkt:
Deze lijst is niet uitputtend: niet alle situaties waarin sprake is van een fictieve dienstbetrekking zijn genoemd.
Een aantal van de genoemde fictieve dienstbetrekkingen zullen we nader bespreken. Dit zijn de situaties waarover we in de praktijk de meeste vragen krijgen.
Het kind van 15 jaar of ouder dat werkzaam is in de onderneming van zijn ouders wordt geacht (fictief) in dienst te zijn bij die onderneming, tenzij de onderneming deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met het kind waaruit het kind zelf winst uit onderneming geniet. Meewerkende kinderen in fictief dienstverband zijn niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen, ze vallen wel onder de Zorgverzekeringswet.
Let op: als het kind onder dezelfde voorwaarden in het bedrijf van de ouders werkt als het gewone bedrijfspersoneel, dan is er sprake van een gewone dienstbetrekking, waarvoor de normale regels gelden. Het kind is dan ook verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
Indien het kind dat fictief in dienst geacht wordt te zijn nog tot het huishouden behoort van de ouders, dan kan op verzoek een vereenvoudigde regeling voor de loonheffingen worden toegepast. Hierbij behoeft slechts één keer per jaar aangifte voor de loonheffingen gedaan te worden, waarbij de berekening van de inhoudingen op eenvoudiger wijze plaats vindt.
Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van degene die persoonlijke arbeid verricht op doorgaans tenminste 2 dagen per week tegen een bruto-inkomen dat doorgaans over een week ten minste tweevijfde zal bedragen van het wettelijk minimum(jeugd)loon. Hoeveel uur per dag wordt gewerkt is niet relevant.
‘Normaliter’ duidt op een regelmatig patroon. Aan de hand van het te verwachten werkpatroon moet worden nagegaan of er doorgaans op 2 dagen per week wordt gewerkt. Wordt bij uitzondering wel eens niet of slechts één dag gewerkt, dan is nog wel sprake van ‘normaliter’ dus van een fictief dienstverband. Omgekeerd geldt ook dat iemand die doorgaans op slechts 1 dag per week werkzaam is en in bijzondere gevallen twee- of driemaal in een week werkt, niet opeens in fictieve dienstbetrekking is.
In de volgende gevallen is geen sprake van een fictieve dienstbetrekking als gelijkgestelde:
Thuiswerkers die persoonlijke arbeid verrichten tegen een bruto-inkomen dat doorgaans over een maand ten minste tweevijfde van het minimum(jeugd)loon bedraagt, zijn in fictieve dienstbetrekking. Onder het begrip thuiswerkers vallen niet alleen personen die in hun eigen huis werkzaam zijn, maar ook personen die hun werk niet in een bedrijf verrichten, maar op een door hen zelf te kiezen plaats. Als de thuiswerker zich laat bijstaan door één of twee hulpen, dan zijn deze ook in fictieve dienstbetrekking.
Uitzonderingen op de fictieve dienstbetrekking van thuiswerkers:
Leerlingen en stagiairs die werkzaam zijn om vakbekwaamheid te verwerven (en die niet uitsluitend onderricht genieten) zijn voor de loonheffingen in beginsel in fictieve dienstbetrekking. Dit geldt voor leerlingen van scholen die een praktijk- of stagejaar vervullen, voor toekomstige werknemers die een periode als leerling meemaken en voor mensen die een (om)scholingscursus volgen bij een centrum voor vakopleiding van volwassenen.
Het voordeel dat de leerling geniet doordat hij gratis onderwijs krijgt, behoort niet tot het belaste loon. Een eventuele stagevergoeding (niet zijnde een onkostenvergoeding) vormt wel belast loon, evenals eventueel loon in natura.
Leerlingen en stagiairs die naast het onderricht ook een beloning ontvangen vallen onder de inhouding van loonbelasting, de premie voor de Zorgverzekeringswet en de werknemersverzekeringen met uitzondering van de WW en de WAO/WIA. Voor de WW moet er namelijk sprake zijn van productieve arbeid en normaal loon. Voor het risico van arbeidsongeschiktheid vallen ze onder de WAJONG.
Als een arbeidsverhouding geen ‘normale’ dienstbetrekking is en tevens geen fictieve, dan kan op gezamenlijk verzoek van de ‘pseudo-werknemer’ en de opdrachtgever de arbeidsverhouding toch als dienstbetrekking worden aangemerkt. De arbeid mag niet worden verricht in de uitoefening van een bedrijf of beroep.
De opting-in regeling geldt alleen voor de loonbelasting en de premie voor de Zorgverzekeringswet.
Er kunnen verschillende overwegingen zijn om een arbeidsverhouding vrijwillig als dienstbetrekking aan te merken. Zo kan het prettig zijn als op de beloning reeds de verschuldigde (loon)belasting is ingehouden, zodat dat niet meer via de aanslagregeling behoeft te gebeuren. Ook kan het gaan om de mogelijkheid te hebben gebruik te maken van de faciliteiten die de loonbelasting kent, waarbij gedacht kan worden aan het kunnen toekennen van vrije vergoedingen en verstrekkingen of het onbelast kunnen opbouwen van pensioen.
Heeft u nog vragen of opmerkingen over de fictieve dienstbetrekking neem gerust contact op.
Einde aan “slapend dienstverband”!
Meewerkende kinderen in de loonaangifte
Aanvragen doelgroepverklaring bij indiensttreding vóór 1 oktober
U mag uitgezonden werknemers een vergoeding geven voor extra kosten van het verblijf in het buitenland. Voor deze vergoeding van extraterritoriale kosten (hierna: ET-kosten) geldt een gerichte vrijstelling.
Voor een bepaalde groep uitgezonden werknemers mag u de 30%-regeling toepassen. Dit houdt in dat u voor ET-kosten zonder nader bewijs een vergoeding mag geven van 30% van het loon inclusief de vergoeding. Als u voldoet aan de voorwaarden is de vergoeding gericht vrijgesteld.
Dit geldt voor de volgende werknemers:
Wilt u gebruikmaken van de 30%-regeling voor een uitgezonden werknemer? Dan moet de werknemer in een periode van 12 maanden ten minste 45 dagen in het buitenland verblijven. Uitzendingen van minder dan 15 dagen tellen hierbij niet mee. Maar als de werknemer eenmaal aan de 45-dagenvoorwaarde voldoet, dan mag u voor de berekening van het aantal dagen waarop u de 30%-regeling mag toepassen, ook alle uitzendingen van ten minste 10 dagen meetellen.
Om van de 30%-regeling voor uitgezonden werknemers gebruik te kunnen maken, hebt u geen beschikking nodig van de Belastingdienst. Als u aan de voorwaarden voldoet, kunt u de regeling toepassen. De 30%-regeling geldt dan voor de duur van de uitzending.
Hieronder vindt u 2 praktische voorbeelden over de berekening van de dagen waarop u de 30%-regeling mag toepassen.
Voorbeeld 1
U zendt werknemer A op 1 februari uit naar Chili voor 50 dagen. Na afloop van het werk daar, komt de werknemer terug naar Nederland. In oktober van hetzelfde jaar zendt u deze werknemer opnieuw uit, nu voor 11 dagen naar Argentinië. Omdat deze werknemer aan de 45-dagenvoorwaarde voldoet, mag u ook de 11-daagse uitzending meetellen: u past de 30%-regeling voor deze werknemer toe op het loon dat hij tijdens de 61 dagen uitzending verdiende.
Voorbeeld 2
Op 8 maart zendt u werknemer B uit naar Tanzania. De uitzending duurt 20 dagen, waarna de werknemer weer naar Nederland komt. In de loop van hetzelfde jaar zendt u werknemer B nog 2 keer uit: voor 14 dagen naar Mali en voor 20 dagen naar Kenia. Hoewel u werknemer B in een periode van 12 maanden in totaal 54 dagen hebt uitgezonden, voldoet deze werknemer niet aan de 45-dagenvoorwaarde, want de uitzending naar Mali (minder dan 15 dagen) telt niet mee. U mag voor deze werknemer de 30%-regeling niet toepassen.
Geeft u naast de 30%-vergoeding ook nog een vergoeding of verstrekking voor de werkelijke ET-kosten, dan is deze vergoeding of verstrekking loon van uw werknemer. Als het gebruikelijk is, mag u dit loon ook aanwijzen als eindheffingsloon. De vergoeding of verstrekking komt dan ten laste van de vrije ruimte.
Als de werkelijke ET-kosten hoger zijn dan de 30%-vergoeding, mag u er ook voor kiezen om – in plaats van de 30%-regeling – de werkelijke kosten onbelast te vergoeden. U moet deze kosten dan wel aannemelijk maken. U houdt dan de kosten en de vergoeding per werknemer bij in uw loonadministratie.
Meer informatie over de 30%-regeling leest u in paragraaf 17.4 Handboek Loonheffingen.
Werkelijke ET-kosten vergoeden of verstrekken naast 30%-regeling
Een kind dat meewerkt in de onderneming van zijn ouder(s), is in echte dienstbetrekking als het kind onder dezelfde arbeidsvoorwaarden werkt als andere werknemers. Dan is sprake van loon, arbeid en werkgeversgezag. Het kind is dan ook verzekerd voor de werknemersverzekeringen. In dat geval gelden de normale regels voor de loonheffingen.
Er is sprake van een fictieve dienstbetrekking als het kind ten minste 15 jaar is en de familierelatie tussen ouder en kind overheerst. De arbeidsvoorwaarden zijn dan niet hetzelfde als voor de andere werknemers. Er is dan namelijk geen werkgeversgezag.
Bij de fictieve dienstbetrekking voor het meewerkend kind geldt het volgende:
Let op!
De fictieve dienstbetrekking geldt niet als het kind winst uit de onderneming van zijn ouders geniet.
Voor meewerkende kinderen met een fictieve dienstbetrekking mag u onder bepaalde voorwaarden een vereenvoudigde regeling toepassen voor de inhouding loonheffing en de Zvw.
Deze regeling houdt het volgende in:
Voor meewerkende kinderen hoeft u slechts eenmaal per jaar de loonheffingen te berekenen en af te dragen. Als fictief tijdstip van inhouding geldt de eerste werkdag van het volgende kalenderjaar. Voor de berekening van de loonheffingen is dus de situatie (zoals de leeftijd van het kind) op die datum beslissend. U moet wel de tarieven van het voorgaande jaar gebruiken.
Het loon dat het kind in het kalenderjaar genoten heeft, deelt u in 4 gelijke delen. Om de inhouding loonbelasting/premie volksverzekeringen te berekenen, gebruikt u 4 keer de kwartaaltabel. Als de tabellen per 1 juli zijn gewijzigd, gebruikt u 2 keer de kwartaaltabel zoals die geldt vanaf het 1e kwartaal en 2 keer zoals die geldt vanaf het 3e kwartaal.
Heeft het kind niet het hele kalenderjaar in de onderneming gewerkt, dan rekent u het loon alleen toe aan de kalenderkwartalen waarin het kind in de onderneming heeft gewerkt.
Let op!
Als u geen loonbelasting/premie volksverzekeringen inhoudt op het loon van het meewerkende kind, dan is de niet-ingehouden loonheffing een voordeel dat u bij het loon van het kind moet tellen.
De vereenvoudigde regeling voor meewerkende kinderen mag u toepassen onder de volgende voorwaarden:
U moet bij gebruik van de vereenvoudigde regeling altijd de loonheffingskorting toepassen. Heeft het kind tegelijkertijd nog een andere dienstbetrekking of uitkering waar het de loonheffingskorting laat toepassen? Dan voldoet u niet aan alle voorwaarden en mag u de vereenvoudigde regeling niet gebruiken.
Als u de vereenvoudigde regeling wilt toepassen, moet u toestemming aan de Belastingdienst vragen. Als u die toestemming niet hebt gevraagd of als niet aan alle voorwaarden is voldaan, gelden alle normale administratieve verplichtingen. U vraagt deze toestemming met het formulier ‘Melding Loonheffingen Werkgever van meewerkende kinderen’.
Voor de waardering van inwoning, maaltijden en kleding die meewerkende kinderen van hun ouders krijgen, gelden speciale regels.
U rekent de factuurwaarde of de waarde in het economisch verkeer van deze verstrekkingen tot het loon, als:
Voor inwoning en maaltijden mag u in beide situaties ook de volgende normbedragen gebruiken:
Als u de waarde van de verstrekkingen bepaalt met de normbedragen en dan uitkomt op een loon dat ten minste 30% lager is dan het gebruikelijke loon, dan stelt u het loon op 70% van het gebruikelijke loon.
Betaalt het kind een eigen bijdrage voor de verstrekkingen uit het nettoloon? Bijvoorbeeld kostgeld, inwoongeld en/of kledinggeld? Dan mag u dit in mindering brengen op de waarderingsbedragen. Het bedrag van de waardering mag niet lager worden dan € 0.
Ontvangt het kind zakgeld? Dan moet u dat tot het loon rekenen voor zover dit meer is dan wat het kind zou ontvangen als het niet zou meewerken in de onderneming.
U hebt het loon van het meewerkend kind vastgesteld op € 1.000. Daarnaast verstrekt u aan het meewerkend kind 30 maaltijden met een factuurwaarde van € 10 per maaltijd. Een andere werknemer krijgt voor hetzelfde werk € 1.700. Als u voor de 30 maaltijden die u verstrekt, uitgaat van het normbedrag (30 x € 3,35 = € 100,50), komt u voor het meewerkend kind op een loon van € 1.100,50. Omdat dit meer dan 30% lager is dan het gebruikelijke loon, stelt u het loon van het meewerkende kind op 70% van het gebruikelijke loon en dus op € 1.190.
In het Handboek Loonheffingen leest u meer over:
Meewerkende kinderen in paragraaf 16.11
Administratieve verplichtingen in hoofdstuk 2 en 3
Dienstbetrekking in hoofdstuk 1
In paragraaf 3.4 van de Staatscourant nr. BLKB2014/1894M leest u meer over de waardering maaltijden, inwoning en kleding voor meewerkende kinderen.
Artikel 3 Wet op de loonbelasting (Wet LB)
Artikel 23 Wet LB
Artikel 27 Wet LBArtikel 7.1 Uitvoeringsregeling LB
Vergeet daarom niet vóór deze datum de arbeidscontracten van deze groep medewerkers die op 1 juli nog bij u in dienst zijn, schriftelijk vast te leggen.
Hebt u op 1 juli 2020 de schriftelijke vastlegging nog niet geregeld? Dan moet u voor deze werknemers met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 de hoge WW-premie betalen in plaats van de lage WW-premie.
Voor werknemers die u op 1 januari 2020 of daarna in dienst hebt genomen, moet u het arbeidscontract meteen schriftelijk vastleggen.
Hoe u en wat u moet doen bij het schriftelijk vastleggen leest u in: Hoe legt u een arbeidscontract schriftelijk vast?
De vrije ruimte is voor het jaar 2020 eenmalig verhoogd van 1,7% naar 3% van het fiscale loon tot en met € 400.000. Werkgevers mogen dit percentage van hun fiscale loon onder meer besteden aan onbelaste vergoedingen. Zij kunnen dit geld gebruiken om hun personeel een bloemetje of cadeaubon te sturen en hiermee tegelijkertijd sectoren steunen die zijn getroffen door corona.
Krijgen werknemers een vaste reiskostenvergoeding, maar werken zij vanwege corona nu grotendeels of volledig thuis? Dan is het niet nodig de vaste reiskostenvergoeding aan te passen. Zolang de coronamaatregelen gelden en als de werknemer vóór 13 maart 2020 een onvoorwaardelijk recht kreeg op de reiskostenvergoeding, mogen werkgevers blijven uitgaan van het reispatroon waarop de vergoeding oorspronkelijk is gebaseerd. Dat mag ook bij de vaste reiskostenvergoeding met nacalculatie. Onder dezelfde voorwaarden mogen ook andere afspraken over vaste vergoedingen blijven doorlopen. Bijvoorbeeld de maandelijkse vergoeding voor kosten onderweg van vertegenwoordigers.
Een deel van de werkgevers heeft hulpmiddelen zoals een laptop of mobiele apparatuur gekocht, zodat werknemers kunnen thuiswerken.
Vanwege het thuiswerken en het 1,5 meter afstand houden kan mogelijk niet aan alle administratieve verplichtingen worden voldaan. Bijvoorbeeld het fysiek vaststellen van de identiteit aan de hand van een origineel identiteitsbewijs wanneer een nieuwe werknemer in dienst treedt. In die gevallen en zolang de coronamaatregelen gelden, verbindt de Belastingdienst hier geen consequenties aan.
Let op!
Zodra de situatie het toelaat moeten werkgevers alsnog aan deze verplichtingen voldoen.
Sinds 2020 mag de lage WW-premie toegepast worden voor werknemers die op 31 december 2019 een dienstverband voor onbepaalde tijd hadden (met uitzondering van oproepkrachten). Dit op voorwaarde dat deze contracten schriftelijk vast zijn gelegd. Alleen dan mag u de lage WW-premie gebruiken. Vanwege corona kregen werkgevers extra tijd om dit op orde te maken. Werkgevers hebben hiervoor de tijd tot 1 juli aanstaande. Zorg voor deze datum dat de arbeidscontracten van de betreffende medewerkers op orde zijn en goed schriftelijk zijn vastgelegd. Dit kunt u ook op afstand regelen. Lees meer.
Bekijk voor meer informatie over belastingmaatregelen voor werkgevers in coronatijd het overzicht op belastingdienst.nl.